Origenes, een experimenteel theoloog uit de 3e eeuw

Het onderstaande is gebaseerd op een samenvatting van het boek “Origenes, een experimenteel theoloog uit de 3e eeuw” van dr. F. Ledegang (1995, Kok – Kampen)

Het leven van Origenes

Zijn jeugd

Origenes werd in 185 n.Chr. te Alexandrië geboren. Zijn vader heette Leonides, terwijl de naam van zijn moeder ons niet bekend is. De naam “Origenes” betekent “Zoon van Horus”. Origenes was de oudste van 7 zonen en dochters binnen het Christelijke gezin. Vader Leonides was Origenes’ stimulans voor het al op jonge leeftijd doen van Bijbelstudie.

Vervolgingen in Alexandrië

Toen Origenes 17 jaar oud was, vonden er christenvervolgingen plaats in Alexandrië. Tijdens deze vervolgingen werd zijn vader Leonides gearresteerd en onthoofd. De leider en leermeester van de catechetenschool, Clemens van Alexandrië, vluchtte. Hierdoor kwamen de heidenen naar Origenes toe voor informatie over het christelijke geloof. Origenes was 18 jaar oud toen hij hoofd werd van de Alexandrijnse catechetenschool.

Zijn sobere levenswijze

Het werk aan de catechetenschool nam Origenes volledig in beslag. Bijbelstudie deed hij daarom `s nachts. Zijn leven was sober: geen wijn en geen vlees. Hoewel zijn gezondheid eronder leed, dwong zijn levensstijl wel respect af, vooral bij de heidenen.
Volgens de Kerkgeschiedenissen van Eusebius (H.E.6,8,1-2) zou Origenes zichzelf gecastreerd hebben, naar aanleiding van de tekst in Matthéüs 19:12. Dit kan operatief zijn gedaan of door middel van het sap van het blad en de wortel van de waterscheerling. Het blijft overigens de vraag of Origenes zichzelf werkelijk heeft gecastreerd. De meningen onder de geleerden zijn hierover verdeeld.

Zijn onderwijs

Een oud-leerling van Origenes – Heraclas – hielp hem op een gegeven moment bij het onderwijs aan de catechetenschool. Hierdoor kreeg Origenes meer tijd en aandacht voor de intellectuelen. Hij verdiepte zich in de profane wetenschappen, zoals wijsbegeerte en filosofie. Hierop kreeg hij overigens veel kritiek.
In het jaar 215 n.Chr. kwam Alexandrië in opstand tegen keizer Caracalla. Origenes ging daarom naar Palestina en kwam terecht in Caesarea. De bisschoppen Alexander van Jeruzalem en Theoctistus van Caesarea vroegen Origenes onmiddellijk om te komen preken in hun kerken, hoewel hij geen priesterwijding ondergaan had. Dit laatste was in Palestina overigens geen vereiste, dat in tegenstelling tot Alexandrië.
Op aandringen van bisschop Demetrius keerde Origenes terug naar Alexandrië, waar hij op verzoek van zijn leerling Ambrosius begon aan een commentaar op het evangelie van Johannes.

Origenes tot priester gewijd

Toen Origenes in het jaar 230 n.Chr. weer terug kwam in Palestina werd hij door bisschop Theoctistus tot priester gewijd. Bisschop Demetrius van Alexandrië riep een synode bijeen om over Origenes te oordelen. Tegen Demetrius’ zin in werd het priesterschap hem niet ontnomen, maar wel werd hij verbannen uit de stad Alexandrië. Het besluit van deze synode werd door Rome erkend, maar niet door Palestina, Arabië, Fenicië en Griekenland. De verbanning vond plaats rond 232 n.Chr.. Toen bisschop Demetrius stierf, werd Origenes’ oud-leerling Heraclas bisschop. Deze kwam echter niet voor hem op.

Origenes in Caesarea

Na zijn verbanning bleef Origenes in Caesarea, waar hij het “Commentaar op het Johannes-evangelie” afrondde. Het onderwijs dat Origenes gaf, trok leerlingen aan van heinde en ver. Onder andere Gregorius Thaumaturgus (= wonderdoener) en zijn broer Athenodorus, bisschoppen van Pontus, kregen van hem onderwijs.
Wat belangrijk is van deze periode in Origenes’ leven zijn de preken. Er zijn er ongeveer 200 van overgebleven, vooral over het Oude Testament en 39 maal over Lukas. Vanaf zijn 60e levensjaar (rond 245 n.Chr.) geeft Origenes pas toestemming tot het laten opschrijven van zijn preken door stenografen. De reden hiervoor was dat hij veel ervaring en een grote vaardigheid wezenlijk achtte voor zijn preken. Origenes bleek zijn preken vooral te improviseren. Daarnaast is hij geen zalvend prediker geweest. Hij had zelfs felle kritiek op de laksheid en ongeïnteresseerdheid van zijn toehoorders.
In deze periode vond er ook een correspondentie plaats met Julianus Africanus over de canoniciteit van “Susanna” en “Bel en de draak”. Origenes beschouwde ze als canoniek. Verder schreef hij commentaren op Jesaja, Ezechiël en Hooglied. Door Ambrosius aangespoord schreef Origenes ook zijn “Tegen Celsus”. Hierin bestreed hij het in 178 n.Chr. door Celsus geschreven werk “De ware leer”, een bestrijding van het Christendom. Dit laatste werk is voor het grootste deel gereconstrueerd dankzij de vele citaten die Origenes in zijn werk geeft. Het werk toont Origenes’ grote kennis van de heidense intelligentsia en hun manier van discussiëren. Tenslotte schreef Origenes ook nog een commentaar op Matthéüs en 12 profeten.

Zijn einde

Tijdens het einde van Origenes’ leven vonden er vervolgingen plaats onder keizer Decius. Origenes werd ook gevangen genomen en gemarteld. Hoewel hij de vervolgingen overleefde, overleed Origenes op 69-jarige leeftijd waarschijnlijk aan de gevolgen van de martelingen. Hij is waarschijnlijk begraven te Tyrus.

Een experimenteel theoloog

Over de grondbeginselen

Als hoofd van de Alexandrijnse catechetenschool schreef Origenes zijn belangrijkste dogmatische werk: “Over de grondbeginselen”, waarschijnlijk een weerslag van het onderwijs dat hij aan de hoogopgeleiden gaf. De titel van dit werk is dubbelzinnig. Griekse filosofen hadden deze titel ook al gebruikt bij de beschrijving van de oorzaken en grondslagen van het bestaan. Zocht Origenes bij hen aansluiting? In ieder geval beschreef hij de grondbeginselen van het Christendom.
Het uitgangspunt van Origenes bij de beschrijving van de Christelijke grondbeginselen is dat het object van religieuze kennis een mysterie is. Dit heeft iets van een tegenstrijdigheid. Want waarom zouden we een mysterie leren kennen als het mysterie onkenbaar is? Origenes’ antwoord hierop is dat het mysterie in zijn totaliteit voor de mens onkenbaar is. Alleen de hemelse wezens – de 3 Personen – kennen de waarheid. De mens wandelt in geloof, nog niet in aanschouwen (2 Kor.5:6-7). Boven het “zichtbare” uitkomen, los van de zichtbare werkelijkheid door ascese en geloof, leidt echter tot enige kennis van het mysterie. Dit – ascese – is een vruchtbare bodem voor de openbaring, dat wil zeggen de Schepping en de Schrift, maar vooral het Vleesgeworden Woord. Zonder de openbaring is er geen kennis van God. We zijn aangewezen op de genade van God: Hij wil Zich openbaren. Hierbij is het gebed om verlichting door de Heilige Geest onmisbaar.
Dit alles betekent dat de mens moet doordringen van het zichtbare naar het onzichtbare, wat ook voor de uitleg van de Schrift gevolgen heeft: de letterlijke betekenis moet leiden tot de geestelijke betekenis. Beeldspraak is namelijk een geijkt openbaringsmiddel.
Het bovengenoemde mysterie past niet in een systeem. Daarom kunnen we Origenes ook geen systematisch theoloog noemen. Hij wilde beslist niet “met alle stelligheid” spreken. In discussies met anderen meende Origenes niet per definitie de waarheid in pacht te hebben.

Origenes als exegeet

In de studeerkamer óf op de preekstoel, Origenes wil steeds de Bijbel verklaren. Want in de Schriften, het Woord of Logos, is het voedsel voor de ziel te vinden. Origenes zoekt daarom steeds naar de diepere betekenis achter de letterlijke tekst van de Bijbel.
Dit laatste betekent overigens niet dat de Bijbel niet wetenschappelijk moet worden benaderd. Origenes leerde Hebreeuws en kon zodoende ook de Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) toetsen aan de grondtekst. Tevens heeft hij de zogenaamde “Hexapla” (zesvoudige) samengesteld. Hierin verzamelde hij zes verschillende teksten van het Oude Testament. Origenes deed ook veel onderzoek naar de canoniciteit van de Bijbelboeken. Hij kwam hierdoor tot 22 boeken voor het Oude Testament (hij beschouwde enkele boeken als een geheel – zoals bijvoorbeeld 1 en 2 Koningen – en telde het 1e boek van de Makkabeeën mee). Wat betreft het Nieuwe Testament had hij zijn twijfels over de 2e brief van Petrus, de 2e en 3e brief van Johannes. De brief aan de Hebreeën was naar inhoud Paulinisch, maar het betrof zeer waarschijnlijk een andere schrijver.
Een drietal punten speelde een belangrijke rol bij zijn tekstuitleg. Ten eerste legde hij sterk de nadruk op Bijbelse namen en hun betekenis. Daarnaast ging Origenes vaak in op de grammaticale aspecten van een tekst. Ten derde staat de zogenaamde “diepe” betekenis van een tekst bij hem centraal.

Strijd over zijn orthodoxie

Origenes wilde altijd theologie bedrijven op basis van de Schriften. In zijn ons bekende werken komen maar liefst 57.000 Bijbelcitaten voor. Hij gebruikte tal van bekende exegetische technieken, vooral de allegorische exegese. Hij beriep zich hierbij op het gebruik hiervan door Paulus, bijvoorbeeld in Gal.4:22-31. Desondanks is Origenes in het Westen bij lange na niet zo gewaardeerd als bijvoorbeeld iemand als Augustinus. Hij is ook niet heilig verklaard door de kerk. Men heeft zijn rechtzinnigheid zelfs vaak in twijfel getrokken. In 400 n.Chr. werd Origenes daarom op het concilie van Alexandrië veroordeeld. Maar dit bleek niet de enige keer. Hij is diverse malen veroordeeld: tijdens het 5e oecumenische concilie (553), het 6e (680-681) en het 8e (869).
De oorzaak van deze veroordelingen moet men zoeken in het feit dat men Origenes heeft beoordeeld vanuit de latere discussies die plaatsvonden. Origenes leefde voor de grote controversen van de 4e en 5e eeuw, te weten de verhouding van de Vader en de Zoon, en de verhouding tussen het menselijke en goddelijke van Christus. Origenes werd de maat gemeten aan de hand van de latere dogma’s die hij zelf waarschijnlijk als hoogmoedig zou bestempelen. Dogma’s doen namelijk tekort aan het geheim. Ze begrenzen het mysterie. Origenes was een experimenteel theoloog. Zoekend en tastend probeerde hij iets van het mysterie en de waarheid te ontrafelen.

Theologische hoofdlijnen

Ten aanzien van de theologie van Origenes zijn de volgende zes punten te noemen:

I.
Eén van Origenes theologische onderwerpen was de afbakening van zijn visie op het Oude Testament ten opzichte van de Joden en de Gnostiek. De Gnostiek had geen waardering voor het Oude Testament, omdat deze – volgens hen – bloeddorstig zou zijn en geen blijde boodschap zou bevatten. Origenes erkent dit feit ten dele. Maar daarom moet men tot de diepere betekenis van de tekst doordringen. Want ook in het Oude Testament openbaart de Logos zich.
Ten opzichte van de Joden stelt Origenes dat de Logos zich slechts ten dele in het Oude Testament openbaart, er is spraken van een verhulde openbaring. Pas in het Nieuwe Testament is er de duidelijkheid; het is een openbaring die zich ontwikkelt. Ook het Nieuwe Testament moet geestelijk worden uitgelegd. “Wat baat het u, als Christus eens in het vlees is gekomen, als Hij niet ook in uw ziel is gekomen?”, zegt Origenes.

II.
Origenes keerde zich hard tegen het docetisme (zie ook 1 Joh.4:1-6). Het Docetisme ontkende de “vleeswording” van Christus. Zijn lichaam was slechts schijn. Origenes stelt hier tegenover “dat Jezus geboren is en geleden heeft in waarheid en niet in schijn.” Hij erkent hierbij echter wel het mysterie van de incarnatie. “Daarom moet dit mysterie worden beschouwd in eerbied en ontzag, omdat het in één en dezelfde werkelijkheid beide naturen toont.”

III.
“Waarom heeft de ene mens meer kansen in het leven dan een ander?” Origenes tracht Gods handelen met mensen te rechtvaardigen. Hij suggereerde daarom dat de menselijke ziel het vorige bestaan weerspiegelt, de ziel is preëxistent. Hij spreekt daarbij over psychè (ziel) en psychros (kil, verkilling). Het aardse bestaan is de verkilling van de ziel. Deze “val” is niet voor ieder mens gelijk. Hierin weerspiegelen zich de verschillende “kansen” van de mensen. Later werd Origenes onder andere op dit standpunt gepakt.
De Gnostici, Valentinianen en Basilides stonden de “leer der twee naturen” voor, dat wil zeggen dat de mens of goed of slecht geboren wordt. Origenes accepteert dit niet, omdat dit determinisme veronderstelt en het hebben van een vrije wil uitsluit. In plaats daarvan verwijst hij naar Matth.12:33: de mens wordt aan zijn vruchten gekend. Eigen keuzes en beweegredenen van de mens leiden tot verschillende hoedanigheden van de ziel. God schiep de mens als redelijke wezens met een hoge goddelijke staat, waaruit de weldaad van de Schepper blijkt. Maar de ziel is door de verschillende graden van verkilling veranderd. Een ziel die uit vrije wil goed doet, zal goed worden; de ziel die echter lui, traag en opstandig is, wordt slecht. Origenes onderstreept bij dit alles de vrije wil van de ziel, dit tegenover het determinisme van de Gnostici.

IV.
Origenes onderstreept in zijn theologie de persoonlijkheid van het geloof. In het Hooglied ziet hij – naast het verband Christus tot zijn gemeente/kerk/bruid – ook de relatie tussen Christus en de ziel weerspiegeld. Origenes gebruikt consequent termen als “Christus als bruidegom van de kerk” en “Woord van God als bruidegom van de ziel”. De reden voor het gebruik van de laatste term ligt in de relatie tussen de Logos en de natuurlijke rede (logos) van de mens. Deze logos is onvruchtbaar, tenzij er gemeenschap is met Christus. Deze gemeenschap leidt tot vruchten. Het hoogste geluk is daarom dan ook de kennis en erkenning van Christus.

V.
De geestelijke groei/ontwikkeling van de mens vergelijkt Origenes met de woestijnreis van Israël. Het is de weg van de mens naar God. De diverse namen tijdens de woestijnreis geven de geestelijke groei aan. Een voorbeeld hiervan is de berg Horeb. Hier vindt geestelijke verheffing, spirituele vooruitgang plaats. Wie hemelse wijsheid wil bezitten, moet daarheen opklimmen en het aardse achter zich laten.

VI.
De dynamiek van het geloofsleven en het proces van de heiliging zijn typisch voor Origenes. De gelovige identificeert zich meer en meer met het opstandingslichaam van Christus.

Origenes’ verhouding tot de Kerk

Man van de Kerk

Origenes’ houding tegenover de kerk was ambivalent. Hij wilde graag een man van de kerk zijn, hij wilde bij de kerk horen, hij zag zichzelf als een belangrijk vertegenwoordiger van de kerk. Anderzijds kreeg hij van de kerk kritiek en stond hij zelf ook niet kritiekloos tegenover de kerk.

Kritiek van de kerk

Nadat Origenes in Caesarea en Jeruzalem preken hield èn na zijn priesterwijding (zie hoofdstuk 1) werd in Alexandrië door bisschop Demetrius en anderen besloten om hem de toegang tot de stad te ontzeggen. Tevens werd het hem verboden zijn priesterambt uit te oefenen en te doceren aan de catechetenschool te Alexandrië. Origenes heeft hier zelf erg onder geleden, maar desondanks koesterde hij geen wraakgevoelens. Hij beschouwde het oordeel van God ten aanzien van zijn persoon belangrijker dan dat van mensen.

Kritiek op de kerk

Origenes heeft op een aantal punten kritiek op de kerk. De kerkgang van haar leden (doorgaans alleen op de feestdagen) vond hij niet in orde. Daarnaast vertoonden de mensen onfatsoenlijk gedrag in de kerk: niet luisteren, vroegtijdig weggaan, onderlinge kletspraat, het alleen maar hebben van aandacht voor wereldse bezigheden.
Zijn kritiek betrof echter vooral de geestelijkheid. Dit had diverse redenen. Ten eerste vond Origenes dat ze onvoldoende pastorale zorg aan de zwakken van de gemeente betoonden. Ze waren zijns inziens alleen maar uit op winstbejag en luxe. De diakenen beheren het geld niet goed, terwijl de bisschoppen aan vriendjespolitiek doen en zeer hoogmoedig zijn. Ook hun arrogantie ten opzichte van de pasbekeerden vond Origenes ongehoord. Tenslotte vond hij dat na de afzetting van een bisschop deze vaak scheuringen en partijschappen veroorzaakte.
Toch vindt Origenes dat – ondanks de levenshouding van de geestelijkheid – er toch naar het Woord geluisterd moet worden dat zij verkondigen. Het Woord behoudt zijn kracht. Origenes’ houding ten opzichte van de misstanden in de kerk worden door diverse andere bronnen – buiten Origenes zelf – bevestigd.

Zijn kerkvisie

Bij Origenes treffen we geen systematische kerkleer aan. Desondanks is hij duidelijk op zoek geweest naar het wezen van de kerk. In zijn opvatting over de kerk benadert Origenes de mening van moderne theologen. Het wezen van de kerk is – volgens Origenes – een met Christus verweven mysterie. Men kan de kerk slechts beschrijven, niet definiëren. De Bijbel spreekt daarom in beelden over de kerk. Origenes doet dit laatste dan zelf ook veelvuldig.

De kerk in haar verbondenheid met Christus

Zoals hiervoor als is genoemd, voor Origenes is Christus het Mysterie van de kerk. Christus en de kerk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dit blijkt uit tal van teksten uit de Bijbel. Christus is het Hoofd van de kerk (Ef.5:23), Hij is het Fundament (1 Kor.3:11), Hij is de Hoeksteen (Ef.2:20), Hij bouwt haar (Matth.16:18), de kerk heeft haar wortels in Christus waardoor er vruchten gedragen kunnen worden (Kol.2:7; Joh.15:7,8), Christus verlicht haar (Joh.1:9; Joh.1, Wijsheid (1 Kor.1:30)), Hij is de Waarheid (Joh.14:6). Christus roept de mensheid tot hun éénheid, hun afkomst van Adam. Hij stierf op Calvarië, de plek waar volgens de traditie Adam begraven lag (1 Kor.15:22). Tevens is Christus het beeld waarnaar de mens vernieuwd moet worden.
Origenes drukt de relatie tussen Christus en de kerk zeer expliciet uit: het lichaam van Christus. De kerk is daarbij niet identiek aan het lichaam van Christus, maar is zich daarmee identificerend. De Logos is de ziel van dit lichaam. De opstanding van Christus uit de doden betekent de opstanding van Christus’ hele lichaam, dus ook de kerk. De kerk is daarmee het “onderpand” van de uiteindelijke opstanding die gestalte krijgt in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Zolang dit lichaam niet “gezond” is, is Christus ook nog niet aan de Vader onderworpen (1 Kor.15:28).
Omdat de christenen als kerk het lichaam van Christus zijn, dragen zij een grote verantwoordelijkheid voor elkaar. De eenheid van de kerk moet – ondanks alle verscheidenheid – in het oog gehouden worden. Dit hangt samen met de affectieve verbondenheid met de Heer, de Bruid en de Bruidegom (Ef.5; Hooglied; Ps. 45; Matth.22 en 25; 2 Kor.11:2).

Een dynamisch kerkbegrip

Origenes’ kerkbegrip heeft een sterk dynamisch karakter. Het is een voortgaande realisering van het lichaam van Christus, een groeiende relatie tussen Christus en de kerk (Bruid). Twee aspecten zijn hierbij belangrijk. Ten eerste is de kerk een gebouw in aanbouw (1 Petr.2:5). Ten tweede kan de rol van de kerk worden omschreven met de term ‘bijwonerschap’ (1 Kor.10). De kerk moet bijwoner zijn, het wonen in tenten, vreemdelingschap is haar rol op aarde. De kerk is het volk van God op weg naar het beloofde land.

De kerk: hoer of heilige?

De heiligheid van de kerk wordt bepaald door haar band met Christus (Ef.5:27). Hiermee hangt de volmaaktheid samen, waarbij volmaaktheid voor Origenes niet gelijk staat aan zondeloosheid. Origenes maakt onderscheid in graden van volmaaktheid, wat te maken heeft met de mate van verbondenheid met Christus. Dit betekent dat er een groei in volmaaktheid is, namelijk door de groei in navolging van Christus.
Voor Origenes is de ware kerk de kerk in de hemel, de “pneumatische” kerk. Deze is niet gelijk aan de kerk in de wereld.

Het priesterschap aller gelovigen

Onder de geestelijkheid bevinden zich – volgens Origenes – ook zondaren. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste komt dit door een verkeerd benoemingsbeleid in de kerk. Hierdoor hangt de heiligheid van de clerus samen met de toestand in de kerk. Ten tweede is het de tactiek van de duivel die het met name heeft voorzien op de geestelijkheid. Bij zijn kritiek op de kerk (zie hierboven) spreekt Origenes zowel de geestelijkheid als het gewone volk aan. Beide groepen moeten in de wereld opvallen door hun geloof. Beide partijen zijn voor Origenes even belangrijk. De functies binnen de kerk zijn volgens hem niet strikt gebonden aan de ambten, maar aan de charismata (genadegaven). Voor hen die een ambt vervullen is het functioneren het belangrijkste, niet het ambt op zichzelf.
Origenes legt een grote nadruk op het algemeen priesterschap van de gelovigen (1 Petr.2:5). Iedereen heeft zijn taken, zoals evangelie verkondiging, vasten, bidden, martelaarschap, zondaren tot bekering brengen, barmhartigheid verlenen en het brengen van lofoffers aan God. Vanuit dit algemene ambt volgen de bijzondere ambten. Bisschoppen en presbyters worden gekozen uit de “volmaakten”. Bij dit alles is het belangrijk om te weten dat de rangorde in heiligheid belangrijker is dan de hiërarchie binnen de kerk (Hebr.12:22-23, “heilige rangorde”).

Het einde

Bekend van Origenes is zijn opvatting over de “apokatastasis” (de wederoprichting aller dingen). Hiermee bedoelt hij het uiteindelijke doel van de kerk, dat wil zeggen restitutio, herstel der dingen. Dit houdt onder andere in het herstel van het lichaam van Christus (zie hierboven) dat door de Heilige Geest wordt geheiligd, de Heilige Geest die de band met het lichaam van Christus, de gemeente, tot stand brengt (Ef.5:27). Tevens wordt de Bruid aan de Bruidegom teruggegeven, de mens wordt teruggevoerd van het aardse naar het hemelse, van het zichtbare en tijdelijke naar het onzichtbare en eeuwige. Iets van dit uiteindelijke doel realiseert zich nu al in de kerk door het leven in het perspectief op het eschaton.
De heilige rangorde (zie hierboven) is in de hemel niet het einde, het is een voorlaatste fase. De diversiteit in gelukzaligheid is niet het einde. Het hoogste geluk is eenheid, God is “alles in allen” (1 Kor.15:28).

Origenes’ houding tegenover de overheid

Ervaringen met de Romeinse overheid

In Origenes’ dagen bevindt het Romeinse Rijk zich in een crisis. Het wordt geregeerd door tal van militaire despoten en vreemdelingen. Daarnaast zijn er de bedreigingen door de Goten, Alamannen, Franken, een zich afscheidend Brittanië en een Nieuw Perzisch Rijk. Dit alles leidt tot een economische crisis.
Origenes’ eerste ervaring met de overheid is tijdens Septimus Severus (193-211 n.Chr.). Deze keizer was aanvankelijk enigszins tolerant ten opzichte van het Christendom. Maar hier komt om diverse redenen een verandering in:

  • Er doen tal van geruchten de ronde die christenen impopulair maken, zoals bijvoorbeeld dat zij de oorzaak zijn van tal van rampen in het Romeinse Rijk.
  • Christenen werden gezien als “atheïsten” die de voorvaderlijke religie hadden opgegeven.
  • Er waren ook fanatieke christenen zelf (zoals de chiliasten die een 1000-jarig vrederijk verkondigden in plaats van het Romeinse Rijk) die uitdagend optraden en geen compromissen sloten.
  • Een zekere Judas verkondigde de komst van de antichrist in het jaar 203, dus tijdens de regering van Septimus Severus. Hierdoor leken christenen een gevaar voor de overheid.
  • Septimus Severus probeerde door een strak beleid het economische en militaire verval te stoppen. Omdat in zijn dagen de kerk een enorme groei doormaakte, werd in 202 een edict uitgevaardigd dat verbood om christen te worden of om christelijke bekeerlingen te maken.

Bij een bezoek door Septimus Severus aan Egypte wilde stadhouder Laetus een daad stellen ten opzichte van het uitgevaardigde edict. Tal van christenen stierven de marteldood, waaronder ook Origenes’ vader. Dit soort gevallen waren echter zeer lokaal en incidenteel van aard.
Een andere ervaring met de overheid betrof een bezoek van Origenes aan de stadhouder van Arabia (het huidige Jordanië). Deze wilde meer van het Christendom te weten komen, wellicht om na te gaan hoe gevaarlijk deze religie werkelijk was. Ook heeft Origenes een religieus gesprek gevoerd met Julia Mammaea, de moeder van de latere keizer Alexander Severus (222-235). In 235 wordt deze Julia samen met haar zoon Alexander vermoord door Maximinus, die vervolgens keizer wordt (235-238). Maximinus laat de leiders van de christelijke kerk vervolgen. In deze woelige tijden schrijft Origenes zijn “Aansporing tot het martelaarschap”.
Ook heeft Origenes nog een briefwisseling gevoerd met keizer Philippus Arabs (244). Deze wilde wellicht christen worden, maar is uiteindelijk toch niet tot het christendom overgegaan.
In 249 komt keizer Decius aan de macht. Deze wil de oude glorie van het Romeinse Rijk in ere herstellen. Hij vaardigt daarom een edict uit tegen de leiders van de christelijke kerk. Dit leidt tot vervolgingen, waarvoor diverse bisschoppen het slachtoffer zijn geworden: onder andere Fabianus van Rome en Alexander van Jeruzalem. Ook Origenes zelf wordt gevangengenomen en gemarteld. Hij komt echter vrij, maar sterft niet lang daarna aan de ernstige verzwakking die de martelingen tot gevolg hadden.
Met al deze ervaringen met de overheid in brede zin komt de vraag naar boven: hoe staat zo iemand ten opzichte van de overheid?

De overheid als dienaresse Gods (Rom.13)

In het jaar 244 schrijft Origenes zijn “Commentaar op de brief aan de Romeinen”. Hierin komt ook Rom.13:1-7 aan bod, waar het gaat over de overheid. Paulus zegt daar: “Er is geen overheid dan door God”. Origenes stelt dan de vraag of dit ook geldt in tijden van ernstige vervolgingen van overheidswege. Hij meent echter dat de overheid de macht heeft gekregen van God. God zal zelf oordelen over het slechte gebruik van die macht door de overheid. Echter gehoorzaamheid aan Gods wetten gaat boven die van de wereldse overheid. Omdat de overheid Gods dienares is, moet zij ook de overtreding van de goddelijke wetten straffen. De overheid is in het algemeen niet waarderend tegenover hen die goed doen. Dit staat echter tegenover God, die het goede in het laatste oordeel zal vergelden. In zijn werk “Tegen Celsus” gaat Origenes diep in op de rol van de overheid. De overheid blijft ten allen tijde als de door God ingestelde instantie. Daarom moet iedereen de overheid eren. Omdat de overheid grotendeels de wetten van God ten uitvoer brengt, moet men haar daarop ook beoordelen. God zal dit zelf ook doen.
Bij vervolgingen acht Origenes verzet toegestaan. Echter dit mag niet uitlopen op provocerend gedrag, waarmee de overheid een excuus tot vervolging in handen wordt gegeven.
Origenes acht de eenheid van het Romeinse Rijk als een zeer positieve bijdrage voor de verspreiding van het Christendom. Anderzijds relativeert hij de Pax Romana, daar zij niet Gods Vrederijk is. Door oorlog en strijd wordt het komende Koninkrijk verworven. Origenes gelooft echter wel in een groot wereldrijk dat herschapen wordt door het Woord van God naar Zijn eigen volmaaktheid (Zef.3:8-13).

De betekenis van christenen voor de samenleving

Christenen zijn het zout van de wereld (Matth.5:13), zij houden de samenleving in stand. Daarnaast zijn zij ook het licht der wereld (Matth.5:14). De kerk is het sieraad (kosmos) van de wereld (kosmos; let hierbij op de woordspeling, AB).
Volgens Origenes is het God Die de vervolgingen toelaat. Hij zal daarom ook de hulp en de kracht verlenen aan de gelovigen (Fil.4:13), Christus is de Overwinnaar. Toch heeft hij geen moeite met de mensen die vluchten voor de vervolgingen.

Pacifisme

Volgens Origenes staan christenen gelijk aan pacifisten. Jezus heeft tenslotte zelf zijn discipelen opgedragen vredestichters te zijn. Naar aanleiding van Efeze 6 zegt Origenes dat christenen een geestelijke strijd moeten voeren. De oorlogen uit het Oude Testament moet men daarom geestelijk opvatten.
Bij deze strijd is Jezus de bevelhebber van de gelovigen. De verkondigers van het evangelie werven de soldaten. Het Woord van God is de krijgstrompet, het kruis is het vaandel (bedenk dat het kruis als overwinningsteken en de afschaffing van de kruisiging als executie-methode door Constantijn nog moest plaatsvinden, AB), de kerk is de legerplaats.
Christenen behoren vredelievend te zijn en de vijanden niet te wreken. De overheid kan het instrument van de duivel zijn, maar dit mag men hen niet persé aanrekenen.

De twee rijken

Origenes heeft in zijn opvatting van de overheid ook een vergelijking gemaakt tussen het keizerrijk en de kerk. Hierbij beschouwde hij de kerk als tegenhanger van het politieke rijk (Fil.2:15), waarbij de kerk geen politieke rol vervult maar een ethisch-religieus karakter heeft.
Ook bij de bestuurders van de beide rijken is er onderscheid. De kerkleiders moeten een deugdzaam leven leiden, terwijl de bekleders van bepaalde functies binnen het keizerrijk niet altijd blijk geven van hun waardigheid van het ambt.
De kerk moet zich niet compromitteren met de staat. De kerk heeft haar eigen taak in de wereld te vervullen (Fil.3:20). Origenes komt derhalve tot een conclusie die tot spanning leidt tussen solidariteit met de wereld en het hemels burgerschap.

Origenes en de Joden

Persoonlijke contacten

Origenes verbleef een gedeelte van zijn leven in de stad Alexandrië, de belangrijkste stad in de Joodse diaspora. Ten tijde van het Nieuwe Testament werden twee van de vijf stadswijken voornamelijk door Joden bewoond. Hierdoor kwam Origenes regelmatig in contact met hen.
Het Jodendom in Alexandrië had een eigen karakter, waarvan de filosoof en theoloog Philo (±20 v.Chr. – ±50 n.Chr.) een belangrijk representant was. Philo verdiepte zich in de relatie tussen de ziel van de mens en God. God is alleen maar te kennen doordat Hij zich wil openbaren. Dat heeft Hij gedaan in de geschriften van Mozes. Hiervoor moet de ziel zich openstellen door het onderzoek van de Schriften. Philo legde de Schrift op een allegorische manier uit, dat heeft hij zo gedaan voor de Pentateuch. Origenes is sterk door deze manier van exegese beïnvloed. Ook in Caesarea kwam Origenes in aanraking met een Jood die hem vertrouwd maakte met de joodse exegese. Origenes gebruikte dit vervolgens vaak.
Origenes is sterk op de Joden betrokken geweest. Hij neemt het tegen Celsus voor hen op. In het boek van Celsus – “De ware leer” – geeft hij er naast de christenen ook de joden flink van langs. Origenes meent – in tegenstelling tot Celsus – dat de Joden geen slaven meer zijn, maar een eigen volk. Daarnaast neemt hij het op voor de betrouwbaarheid van het Oude Testament, hij wijst op hun hoge niveau van staatsinrichting en hun ethische normen. Kortom, Origenes is zeer positief ten opzichte van de Joden geweest.

De betekenis van het Oude Testament

Maar Origenes wilde de christelijke positie ten opzichte van de Joden ook theologisch doordenken. Hij kwam hierbij tot de conclusie dat de Joden als eerste door God geroepen zijn, ze zijn de eerstgeborenen van God. Hij vat de periode voor de komst van Christus naar deze wereld wel op als een tijd van voorbereiding. Christus was nog verborgen, net als de blinkende morgenster vlak voor de opkomst van de zon.
Origenes zag in het Oude Testament een tweetal beperkingen. Ten eerste was de openbaring nog beperkt tot alleen Israël. Ten tweede was het een gedeeltelijke openbaring. Toch kent hij zeer grote waarde aan het Oude Testament toe. Het heeft niet afgedaan met de komst van Christus. De Heilige Geest gebruikt het nog steeds.
Bij deze laatste gedachte keerde Origenes zich regelmatig tegen Marcion (2e eeuw). Marcion leerde een sterk dualisme tussen het Oude en Nieuwe Testament. Het Nieuwe Testament heeft – volgens hem – een volstrekt nieuwe boodschap, de God van het Nieuwe Testament is een totaal andere god dan die van het Oude Testament. Veel verwijzingen uit het Nieuwe Testament naar het Oude beschouwde hij als latere vervalsingen. Marcion bewerkte daarom het Nieuwe Testament dusdanig dat alle sporen van het Oude Testament verdwenen waren.
Origenes stelt hier tegenover dat het Oude en het Nieuwe Testament beide één openbaring zijn. Het gaat om profeten én evangelisten, wet én evangelie. De kerk heeft haar wortels in het geloof van Israël. Echter, bij het Oude Testament mag men geen halt houden. Het is tenslotte een gedeeltelijke openbaring. De Joden hebben echter wel halt gehouden, want zij zijn niet bij Christus uitgekomen. Hierin lijkt Origenes’ visie sterk op die van Paulus, die zelf een Jood was. Geen van beiden waren antisemitisch. Ze koesterden geen haat tegen de Joden, maar waren verdrietig over hun afwijzing van Christus.
Ten aanzien van de val van Jeruzalem legt Origenes wel een verband met het Joodse ongeloof en de afwijzing van Jezus. Met de komst van Jezus en de val van de tempel is de Oud Testamentische eredienst achterhaald. Origenes verzet zich daarom ook tegen de Joods-Christelijke sekte van de Ebionieten die de Joodse gebruiken in ere willen houden. Hiermee zijn ze volgens hem niet bezig volgens de Schriften en zijn ze Jezus vijandig gezind.
Tenslotte is Origenes verbaasd dat de Joden vijandig zijn ten opzichte van Christus, terwijl ze toch de ware God eren.

In de lijn van Romeinen 9 en 11

De hoofdstukken 9 en 11 van de door Paulus geschreven Romeinenbrief zijn voor Origenes erg belangrijk. Met name het voorbeeld van de olijfboom spreekt hem erg aan. Daarbij gaat het erom dat de eerste roeping tot de “edele olijf” is gegaan, naar Israël. Door hun ongeloof is het heil tot de heidenen gekomen. Wanneer de volheid van de heidenen bereikt is, zal Israël behouden worden.
De fasen ziet Origenes ook weerspiegeld in tal van gelijkenissen van Jezus: Matth.1:18-22, Matth.21:28-32, Matth.20:12 en Matth.21:33-43. Het ongeloof van de Joden moet als een waarschuwend voorbeeld voor de heidenschristenen dienen. Ondanks alles verdwijnt Israël echter niet uit beeld (Rom.11:11 en 25).

Eén heilsgeschiedenis

In de Bijbel wordt gesproken over Christus als de Hoeksteen, waarbij twee Verbonden worden verenigd. Origenes ziet op tal van manieren verbanden tussen Israël en de heidenen. De kerk van het Nieuwe Verbond komt voort uit het Oude Verbond. De kerk rust op de wortels van Israël. En er is één burgerrecht van Israël en de christenen.
Voor Origenes betekent dit alles één heilsgeschiedenis, maar wel een geschiedenis in ontwikkeling. Hierbij overstijgt het ware Israël het volk van het Oude Verbond door de verschijning van Christus.

Origenes over de liturgie

Liturgische betrokkenheid

Volgens Origenes moet het hele leven een “liturgie” zijn. Heeft hij daarom belangstelling voor de liturgie in het bijzonder? Het antwoord is dat Origenes’ eigenlijke interesse ligt in de verkondiging van het Woord.
Tijdens zijn werk in Caesarea had hij grote betrokkenheid bij de liturgie, hoewel hij er geen directe invloed op kon uitoefenen (dat werd namelijk door de bisschop bepaald). Toch preekte Origenes bijna iedere dag, schreef hij een boekje “Over het gebed” (met onder andere hele praktische onderwerpen als gebedshouding en gebedsplaats). Tevens had hij een uitgesproken mening over de doop en de eucharistie.

De prediking

Van Origenes zijn er ruim 200 preken bewaard, vooral uit de tijd dat hij in Caesarea en Jeruzalem was. De lengte van de preken – die de toehoorders over het algemeen erg lang vonden – varieerde tussen een half uur tot een uur.
Origenes vond het moeilijk om zijn preken af te stemmen op zijn toehoorders. Hij hield zich daarom vaak strikt aan de volgorde van de Bijbelboeken (hierdoor preekte hij eens gewoon over een gedeelte uit Jesaja op Goede Vrijdag, zonder iets over Jezus’ dood te vermelden). Bij het houden van een preek, en dus ook Schriftuitleg in het algemeen, vond Origenes dat hij er eerst zelf goed over moest nadenken samen met de hulp van de Heilige Geest. Daarna gaf hij het pas door. Hij vond dit overigens ook de meest juiste manier van overdenken van de Bijbel door de gelovigen zelf. Noodzakelijk achtte hij het voor hen 1 à 2 uur aan Bijbelstudie en gebed te doen per dag. Dit is namelijk het voedsel voor de ziel.
Volgens Origenes was in de prediking Jezus present. De gelovigen moeten zich daarom openstellen voor Zijn Geest. Kinderen behoren daar volgens Origenes ook bij te zijn.
Tijdens een kerkdienst was ook – volgens Origenes – de onzichtbare kerk van de engelen aanwezig om te waken (Matth.18:10). Bij de kerk zijn bij Origenes hemel en aarde sterk met elkaar verbonden.

Het gebed

Naar aanleiding van 1 Thes.5:17 (“Bidt zonder ophouden”) vond Origenes dat dit alleen maar uitvoerbaar is als het hele leven van de vrome een voortdurend gebed is, dat wil zeggen een heilig leven. Het gebed moet het hele leven doortrekken, niet zoals bij de heidenen waarbij het gebed alleen tijdens de cultus plaatsvindt.
Bidden is een uitwendige ceremonie, maar met een geestelijke verbondenheid. Door deze innerlijke dimensie verdiept Origenes de liturgie. Hierbij is “bidden op zich” niet belangrijk, maar het gaat erom dat er wordt gebeden zoals het behoort.
Over de gebedshouding vond Origenes dat het met uitgestrekte armen en opgeslagen ogen moest (Joh.11:41), knielend en de oriëntatie op het Oosten (een teken van Godsvertrouwen, richten op de “zon der gerechtigheid”). Wat Origenes niet goedkeurde – tenzij onder strikte voorwaarden – was zittend of liggend bidden of zodanig dat niemand het aan ons kan zien (stiekem). Wanneer men boete deed, moest men dit met neergeslagen ogen doen. Over het hardop of zacht bidden wees Origenes op de twee altaren in de tabernakel. Eén stond er binnen, de andere buiten. Hiermee geeft Origenes aan dat zowel hardop als zacht bidden goed is. Als positief punt voor het hardop bidden, noemt hij dat het stichtend voor anderen kan zijn.

De eucharistie

Over het avondmaal had Origenes een heel eigen opvatting. De bekende avondmaalsteksten (zoals Joh.6; Matth.26:26 e.v.) betrok hij op het Woord van God.
Wat Origenes vreemd vond was dat mensen heilig tot de eucharistie naderden, terwijl ze dat niet deden met betrekking tot het Woord. Hij verbaasde zich erover dat mensen dit “onrein” konden aanhoren.
Origenes ziet het avondmaal als ondergeschikt aan de woordbediening. In beide is Jezus present, maar het avondmaal is materieel, voor de kinderen in het geloof. Het Woord geeft echter verdieping en is geestelijk van karakter. Het avondmaal is symbolisch, het verwijst naar iets. Het avondmaal verwijst naar de vleesgeworden Christus, maar hier mag men niet blijven staan. Men moet doordringen tot de mystieke eenheid met het Woord, de Logos.

De doop

Ten aanzien van de doop verwijst Origenes vaak naar Paulus’ opvatting in Rom.6:3-11. Origenes heeft eraan bijgedragen dat – dankzij deze verwijzing – de doop in de paasnacht ging plaatsvinden. Volgens Origenes geeft de doop de vergeving van de zonden aan. Hij vergelijkt het met de zondvloed en de doortocht door de Rode Zee. Voordat iemand werd gedoopt moest deze eerst ongeveer drie jaar het catechumenaat als voorbereiding doorlopen. Na de doop mocht het niet over zijn, maar moest men zich blijven voeden met het Woord om niet weer terug te vallen in het oude ongeloof.
Enkele elementen uit de doopliturgie bij Origenes zijn: “renuntiatio” (afzwering van de duivel), belijdenis met een trinitarisch karakter, doop door onderdompeling, handoplegging waarmee de Heilige Geest wordt overgedragen, zalving tot het priesterschap aller gelovigen en een kruisteken op het voorhoofd.
Ten aanzien van de liturgie van Origenes kan dus worden samengevat:

  • De ceremoniën van de liturgie worden verdiept en verinnerlijkt.
  • Het leven is één liturgie een één gebed.
  • Bij de eucharistie en de doop gaat het om de mystieke eenwording met Christus.
  • De uitwendige ceremoniën hebben een eenheid met het innerlijk.
  • Door de doop en de eucharistie ontvangt men het Woord.