Gregorius van Nazianze: een kerkvader die eerlijk vertelde wat er in zijn hart omging

Lezing door prof. dr. M.A. van Willigen, 19 november 2024, Week van de Vroege Kerk 1.

Icoon van Gregorius van Nazianze / Wikimedia Commons

Autobiografie

Van het leven van Gregorius van Nazianze weten we veel. Dit komt omdat hij een biografie van zijn eigen leven schreef. Het leven van iedere kerkvader verloopt op een unieke manier. Toch weten we heel vaak niet waarom kerkvaders bepaalde beslissingen namen in hun leven. En als we het wel weten is het vaak onbekend hoe ze zich daaronder voelden of hoe ze daaronder gestemd waren. Bij Gregorius van Nazianze weten we dat wel. Hij schreef een uitvoerig verslag van zijn eigen leven. Dit had echter ook een diepere laag. Hij wilde zich daarin namelijk verantwoorden over de beslissingen die hij in zijn leven genomen had en ook uitleggen waarom hij bepaalde taken wel op zich genomen had en andere weer niet. Voor velen in zijn tijd zal dit misschien niet duidelijk zijn geweest. Maar Gregorius wilde in zijn autobiografie uitleggen dat hij nooit lichtvaardig te werk is gegaan en steeds het Koninkrijk van God voor ogen hield, ook in alle beslissingen die hij nam.

Levensloop

Het leven van Gregorius van Nazianze was veelbewogen. Ook heeft Gregorius veel van de toenmalige wereld gezien. Zijn wieg stond op een landgoed van welgestelde grootgrondbezitters met de naam Kerbala. De exacte geboortedatum weten we niet, maar deze ligt tussen 326 en 330. Het landgoed lag midden in Cappadocië in de buurt van de plaats Arianzus. Gregorius’ vader was aanvankelijk geen christen, maar onder invloed van zijn vrouw Nonna werd hij dit wel, niet zo heel lang nadat ze met elkaar getrouwd waren, in 329. Op 50-jarige leeftijd werd hij tot bisschop van Nazianze gekozen. Gregorius senior en zijn vrouw Nonna schijnen een aantal jaren kinderloos gebleven te zijn, maar uiteindelijk kregen ze toch drie kinderen: een dochter, Gorgonia, een zoon, Gregorius junior, de latere kerkvader, en tenslotte nog een zoon, Caesarius, die later een hoge positie aan het hof zou krijgen. In de begrafenisrede van zijn jongere broer, vele jaren later, vermeldt Gregorius dat keizer Julianus Apostata verwoede pogingen deed om Gregorius van zijn geloof af te krijgen, maar dat deze pogingen jammerlijk mislukten. Caesarius klom op tot hoofd van de financiën van de provincie Bithynië in 368, het jaar waarin een zware aardbeving plaatsvond. Niet lang daarna stierf hij, jong, net even in de dertig. Voor Gregorius was het overlijden van zijn broer een enorme schok. In een gedicht ‘over zijn beproevingen’ lezen we: ‘Ik ben dood voor de wereld en de wereld is dood voor mij. Ik ben een dode die ademt, maar mijn kracht is die van een dromer, mijn leven is nu elders.’

Opleiding

Hoe verliep Gregorius’ opleiding? Hoe werd deze jongen uiteindelijk bisschop? In 346 werden Gregorius en zijn broer door hun ouders naar Caesarea in Cappadocië gestuurd voor een opleiding tot retor. Vervolgens leidde hun weg naar Caesarea in Palestina, waar ze een gedegen opleiding kregen in de filosofie en de letteren. Deze integreerden ze later in hun christelijke geloof. Hier leerden ze ook de werken van Origenes kennen. In 348 gingen de beide broers naar Alexandrië, het intellectuele hart van de Griekse wereld, voor literaire en wetenschappelijke studies. Gregorius kwam toen erg onder de indruk van Athanasius, die net terug was van zijn tweede ballingschap. Hij beschouwde hem als een groot voorbeeld en schrijft over Athanasius in Oratie 21. Hieruit zal ik een klein gedeelte citeren. Vanuit Alexandrië ging hij vervolgens per schip naar Athene.

In Oratie 21 schrijft Gregorius het volgende over Athanasius:

Door Athanasius te loven, zal ik de deugd prijzen. Het spreken over Hem en het loven van de deugd zijn identiek, omdat hij de deugd in haar geheel bezat of beter gezegd de deugd in zijn geheel heeft omhelsd. Want allen die naar Gods [geboden] hebben geleefd, leven nog steeds voor God, hoewel zij uit dit leven zijn heengegaan. Om deze reden wordt God de God van Abraham, Isaak en Jakob genoemd, omdat Hij de God is, niet van de doden, maar van de levenden (Mattheüs 22:32). Nogmaals, door de deugd te prijzen, zal ik God loven, die de mensen deugd geeft en hen [daardoor] verheft, of hen tot Zichzelf verheft, door de verlichting die aan Hem verwant is (1 Joh. 1:5). Groot en veel zijn de zegeningen die wij van God hebben en zullen hebben, niemand kan zeggen hoeveel en hoe groot die zijn. Daarvan is dit de grootste van allen, onze toegewijde houding en relatie met Hem. Want God is voor dingen die we kunnen begrijpen wat de zon is voor de dingen van de zintuigen. De zon verlicht de zichtbare wereld, [God] verlicht de onzichtbare wereld 2. Het ene maakt dat onze lichamelijke ogen de zon zien, het andere maakt dat onze intellectuele natuur God ziet. En omdat datgene, dat aan de dingen die zien en gezien worden het vermogen verleent om te zien en gezien te worden, zelf het mooiste van alle zichtbare dingen is; Zo is God, Die voor hen die denken en datgene wat gedacht wordt, het vermogen schept om te denken en gedacht te worden, Zelf de hoogste van de objecten van het denken, in Wie elk verlangen zijn oorsprong vindt, verder dan Wie het niet meer kan gaan. Want zelfs het meest filosofische en meest doordringende, ja meest nieuwsgierige intellect heeft geen verhevener object, of kan dat ooit hebben. Want dit is het uiterste van alle begerenswaardige dingen, en zij die hiertoe komen, vinden een volledige rust na hun speculatie.

Dit korte citaat uit Oratie 21 laat heel goed zien hoe diep Gregorius door Plato is beïnvloed, maar ook hoe verheven Gregorius van God denkt. Hij is voor hem hoger dan al het andere dat denkbaar is. Hij verbindt God met de onzichtbare wereld, de wereld waar het intellect van de mens op gericht is. God kan ons intellect verlichten, maar dat niet alleen. God is ook de oorsprong van alle dingen. En Hij is tevens, in alle eerbied gesproken, voor Gregorius het hoogste Object waarmee het intellect zich kan bezighouden.

Bereid om Christus te dienen

We keren na dit korte citaat weer terug naar de levensbeschrijving van Gregorius. De reis van Alexandrië naar Athene werd zeer bepalend voor zijn leven, want hij kwam in een levensbedreigende situatie terecht en leed bijna schipbreuk. In zijn nood bad hij tot Christus en beloofde hij zijn leven aan Hem te wijden: ‘Ik zie af van alles wat hier beneden is en keer mij helemaal naar U toe, [o Christus], mijn Leven, mijn Adem, mijn Licht, mijn Kracht en mijn Heil, van wie alles voortkomt, door Wie en naar Wie mijn blik zich richt, Gij Die schrik aanjaagt, Die slaat, Die glimlacht, Die geneest, Die altijd het goede met het kwade verbindt.’

Hij beloofde voor Christus te willen leven als hij gered werd. En dit gebeurde, hij kwam behouden in Athene aan. Hij liet zich enige tijd daarna dopen en wijdde verder heel zijn leven in dienst van de kerk, zoals zijn moeder het aan God had beloofd, nog voor zijn geboorte.

Athene

Eenmaal in Athene ontmoette hij Basilius, die een vriend voor het leven zou worden, al werd die vriendschap op een later moment in zijn leven even op de proef gesteld door de kwestie Sasima, waar Gregorius onder druk van Basilius werd benoemd in een zeer kleine gemeente. In Athene waren Basilius en Gregorius echter één in Christus. Hij schrijft hierover: ‘Met hem (=Basilius) deelde ik woord en dak en geestelijke arbeid. (…) Een tweespan waren we, welbekend in Hellas. We hadden alles gemeen en waren één, die twee gescheiden lichamen verbond. Wat ons echter meer dan al het andere verenigde, was God en het verlangen naar het hogere.’ Op een andere plaats (Oratie 43,20) schrijft hij: ‘Een heel belangrijke zaak voor ons beiden was de deugd en te leven voor de hoop om -voor onze eigenlijk dood- ‘elders’ te komen, als we ons hadden teruggetrokken uit deze wereld. Met deze visie hierop werden heel ons leven en al onze daden gericht, onder leiding van de geboden, door op elkaar de wapens van de deugd te slijpen.’ Deze instelling van Gregorius zorgde ervoor dat de soms met elkaar botsende en soms ook vruchtbare contacten tussen de christelijke leer en de hem omringende klassieke praktijk en cultuur niet verbroken werden. Het was, in deze uitdagende vorm, een voortdurende uitdaging voor de twee vrienden. In feite ook een zoektocht naar een christelijk antwoord op de cultuur waarin ze zich bevonden.

Terug naar huis

In 356 keerden Gregorius en Basilius, na tien jaar weggeweest te zijn, terug in de hun bekende omgeving. Via Constantinopel, waar Gregorius zijn broer Caesarius ontmoette, keerde hij samen met hem terug naar huis, op verzoek van hun moeder die stervende was. Hij zegt over deze tijd: ‘Mijn ziel ging een andere vorm van vroomheid aan (namelijk de studie van de Heilige Schrift). Het zegel dat me kenmerkte (= de doop) was bewaard door de tekenen van goedkeuring van Christus, die zichtbaar was in de verhouding met Zijn dienaar: ik legde mij toe op de zuiverheid die Hem dierbaar is…’ Samenvattend kunnen we zeggen dat er geloofsverdieping in zijn leven plaatsvond, ook bezinning op de zin van ons bestaan. In deze tijd nam de ascese een belangrijke plaats in zijn leven in. Maar Gregorius werd ook getroffen door ernstig verdriet. Niet alleen zijn moeder overleed, ook zijn broer en zus. Voor hen beiden schreef hij een begrafenisrede, waarin zijn bewogenheid en diepe geloofsbeleving helder doorklinkt. Op aandrang van zijn vader werd hij -na de nodige omzwervingen- hulpbisschop in Nazianze en heeft hij in de strijd tegen het Arianisme een uiterst belangrijke rol gespeeld. Ik ga op het laatste straks dieper in en volg daarbij voornamelijk: Ben van den Baar, De bisschop in de Vroege Kerk.

Ik ga nu echter eerst nog even kort in op zijn benoeming tot bisschop in Nazianze.

Dat Gregorius de taken van een bisschop aanvaardt heeft ermee te maken dat zijn hulp hard nodig was. Zijn vader kon dit ambt om gezondheidsredenen niet meer volledig vervullen. Gregorius hielp zijn vader dus en kwam naar Nazianze, zij het volens nolens, willend en niet-willend. Hij zorgt korte tijd, op dringend verzoek van de gemeente, ‘als een vreemde voor de zorgen van anderen’, zoals hij het zelf treffend verwoordt. Dan sterft zijn vader in 374 op bijna honderdjarige leeftijd en zijn moeder kort erna. Gregorius blijft in de daarop volgende tijd niet langer in Nazianze maar vertrekt en verblijft geruime tijd, in Seleucia in Isaurië bij de Egeïsche zee. Hier bleef hij vier jaar en kon hij zich in allerlei opzichten door ontwikkelen: hij verkeerde in de eenzaamheid die hij nodig had om tot inkeer te komen, te mediteren, te bidden en te schrijven. Pas in 381 heeft men Gregorius als opvolger van zijn vader tot bisschop in Nazianze aangesteld. De aanstelling vindt plaats door de bisschoppen van de provincie. Hieruit blijkt dat hij in het verleden, in de tijd waarin zijn vader nog leefde in Nazianze, slechts als helper en presbyter -coadjutor- van zijn vader in dienst is geweest, totdat deze overleed. Tussen 379 en 381 waren er nog twee beslissende jaren, waarin Gregorius een belangrijke rol heeft gespeeld in de strijd tegen het Arianisme. In deze jaren gebeurde er in politiek opzicht ook veel. In 378 vielen de Goten het Romeinse Rijk binnen en werd het Romeinse leger onder leiding van keizer Valens verslagen bij Adrianopolis. Valens zelf sneuvelde ook. Valens trad de Arianen tijdens zijn leven positief tegemoet, met Basilius en de twee Gregorii zat hij echter niet bepaald op dezelfde lijn. Na zijn dood kwam Theodosius in zijn plaats. Theodosius was de orthodoxe richting juist wel gunstig gezind, het roer ging nu radicaal om. Theodosius kunnen we misschien nog het beste omschrijven als een getalenteerde orthodoxe keizer met grote bestuurlijke kwaliteiten. Hij had zich van tevoren zorgvuldig geïnformeerd over de precaire godsdienstige situatie in Constantinopel. Het Arianisme had hier veel aanhangers en de positie van een kleine minderheid orthodoxe christenen was beslist niet gemakkelijk te noemen. Dit alles sterkte Theodosius in de overtuiging dat er een einde aan de onrust moest komen. Ik citeer nu Ben van den Baar 3:

“Theodosius wist dat de Arianen in het oosten verdeeld waren en ook dat de orthodoxen in twee blokken te onderscheiden waren: aan de ene kant de orthodoxe bisschoppen van Egypte, geleid door de bejaarde Petrus van Alexandrië, en aan de andere kant die van Syrië en Klein-Azië, geïnspireerd door Basilius van Caesarea tot diens dood, maar nu geleid door Melitius. Deze had in zijn bisschopsstad Antiochië een synode belegd van niet minder dan 150 bisschoppen in 379. En die twee groepen stonden niet bepaald op goede voet met elkaar Toch, vrienden of vijanden van elkaar, ze waren voor Theodosius minder problematisch dan de Arianen. Als zijn geweten hem dwong te kiezen, dan koos hij om zowel politieke als religieuze motieven liever voor de orthodoxen. Dus op 27 februari 380 kondigde hij het edict af, eigenlijk bestemd voor de bevolking van zijn stad, maar voor heel het rijk geldig, dat vanaf nu iedereen het geloof van de grote apostel Petrus moest volgen, ook Damasus van Rome en Petrus van Alexandrië. Het edict werd niet bepaald met vreugde ontvangen in Constantinopel, begrijpelijk, want het grootste deel van de bevolking was Ariaans (of een afsplitsing daarvan) die onder elkaar hevig de theologische kwestie bediscussieerden, zoals Gregorius in DVS cap. 12, 10 beschrijft 4. Veertig jaar lang was Constantinopel een bisschopszetel geweest met Ariaanse bisschoppen. Theodosia, een Duitse nicht van Gregorius, zus van Amphilochius van Iconium en nicht van Nonna, zocht in deze impasse een persoonlijkheid van groot formaat, die bereid was de kleine groep orthodoxen in Constantinopel te leiden. Zij wist dat Gregorius bisschop was en vrij van iedere pastorale zorg, alsook een rechtgeaard navolger van Nicea. Bovendien was hij een eloquent spreker, wat in de hoofdstad belangrijker was dan op het platteland. Dus ontvangt Gregorius op enig moment in zijn verblijfplaats Seleucia een gezantschap uit Constantinopel, dat hem vraagt of hij mee terug gaat naar de stad. Hij kan het niet beschouwen als een formaliteit en vraagt eerst toestemming van Basilius. Hij moet dus eerst naar Caesarea en ook langs Nazianze en hij was daar nog, toen hij het bericht vernam van de dood van Basilius op 1 januari 379. Hij verontschuldigde zich bij Gregorius van Nyssa, dat hij niet naar de begrafenis kon komen en gaat naar Constantinopel. De tweeënhalf jaar van zijn verblijf daar zijn ieder jaar zeer wisselend van karakter. In 379 krijgt hij de wijding, en er zijn niet veel mensen. In 380 vestigt hij de aandacht steeds meer op zich, en zijn gehoor groeit. In de loop van het eerste semester van 381 is hij voorzitter van het concilie van Constantinopel 5.”

We zoomen daarom nog iets meer in op de kleine orthodoxe geloofsgemeenschap die Gregorius van Nazianze onder zijn hoede kreeg en over de start die Gregorius hier maakte. De gegevens ontleen ik opnieuw aan het boek van Ben van den Baar, De bisschop in de Vroege Kerk, pag. 362. Hier geeft van den Baar een zeer interessante excursie over de geloofsverdeeldheid in Constantinopel. Hij zegt het volgende:

“Toen Gregorius van Nazianze in 379 weer de eerste orthodoxe bisschop werd, was zijn gemeente nog steeds klein, zoals we in afscheidsrede horen en ook in zijn autobiografie. Zij kwam bijeen in een particulier huis met een huiskapel, gewijd aan Anastasia. Een naam als een programma n.l. de herleving van de orthodoxie 6. Maar de bevolking van Constantinopel was niet onder de indruk, zoals de woorden van Gregorius zelf in zijn autobiografie in de verzen 654-678 laten zien; toen hij met Pasen de mis wilde opdragen in de Anastasia werd hij met stenen bekogeld.”

“In zijn autobiografie krijgen we het verslag te lezen van zijn eerste ervaringen in 379 in Constantinopel als bisschop. ’Mijn komst ging gepaard met veel opwinding; eerst kookte de stad over, in verzet tegen mij, alsof ik in plaats van één meer goden wilde invoeren. Dat was geen wonder, want men had hen immers zo geleid, dat ze helemaal geen benul van het ware geloof hadden. (…) En bovendien voelde het volk zich aangetrokken tot hem die het ongeluk treft, zo ook tot hun toenmalige herder, die in hun medelijden een verdediger van zijn ongeluk vond, zeker dit volk dat zo ‘groot’ is en een hoge dunk van zichzelf heeft 7’. Hij wordt dus met stenen bekogeld tijdens de paasdienst, als hij doopt, want dat is een uiting van rechtzinnigheid en dat bevalt de Arianen niet 8. Hij wordt als een moordenaar voor de machthebbers, allen Arianen, van de stad gebracht, ‘die echt hoogmoedig en verwaten over de wereld heen keken’(Autobiografie v. 668-669) 9. Hij gaat spreken en, jawel, de woorden van Christus staan hem bij en hij maakt de vergelijking met Daniël in de leeuwenkuil en Jonas in de Walvis en ‘Christus verheerlijkte mij voor dit vreemde tribunaal’ (Autobiografie v. 678.). Hij kreeg daarna de kans zijn ambt uit te oefenen door Schriftuurlijke preken, die bewaard zijn en oraties gehouden voor christen intellectuelen in zalen buiten zijn eigen kerkgebouw 10 dat wezenlijk was voor zijn activiteit, omdat hij dit als symbool beschouwde van de wedergeboorte van de orthodoxie in Constantinopel. De stad was aan de ketterij ten prooi gevallen, maar ‘ze had nog een beetje zaad van de leven gevende adem bewaard, zielen, volmaakt vertrouwd met het geloof, een schare, wel klein, maar voor God talrijker, want bij Hem telt niet de massa, maar de harten, een betrouwbare nakomeling en een kostbare spruit. (…) Naar deze mensen zond ons de genade van de H. Geest, want veel herders en velen uit de kudde riepen ons als helper van de mensen en verdediger van de leer, zodat wij met vroom vocht de dorstende, maar nog jonge zielen konden verkwikken (…).’ 11 Dit zijn de woorden van een bisschop, die zich het lot heeft aangetrokken van een verweesde gemeenschap en haar opnieuw wil inspireren om het ware geloof te behouden en te verspreiden. (…) Waar mogelijk, probeerde hij de conflicten tussen de Arianen en de katholieken te milderen, bijv. in zijn preek 22 ‘Over de Vrede’ en 32 ‘Over de matigheid in theologische argumentatie’. Deze titels spreken voor zichzelf 12.”

“Het jaar 380 A.D is een belangrijk jaar als het gaat om de verdere acceptatie van de orthodoxie. Theodosius wordt ernstig ziek, hij denkt te gaan sterven en laat zich dopen , wat niet ongebruikelijk was voor mensen die dachten dat hun einde nabij was. Maar het belangrijkste was, dat Theodosius bij die doop de Niceaanse geloofsbelijdenis aflegt en daarmee eens en voor al bewees, dat hij de orthodoxie nastreefde, met het gevolg, ook door de bijstand van Gregorius, dat de kleine groep van de Anastasia snel groeide. Als waardering voor zijn werk kreeg hij van de patriarch van Alexandrië, Petrus, de bisschoppelijke insignes cadeau, die hij op zijn beurt van keizer Gratianus ontvangen had, tegelijk met Damasus van Rome voor hun werk voor de orthodoxie.”

“In hetzelfde jaar, na zijn herstel, op 24 november 380 trok Theodosius in triomf de stad binnen en nodigde hij Gregorius uit hem daarbij te vergezellen. Gregorius had zijn twijfels over de bereidheid van Theodosius om de belijdenis van Nicea te bekrachtigen, maar hij werd verrast toen deze bij het begin van de triomftocht tegen Gregorius zei dat de zorg voor de kerk van Constantinopel voortaan in zijn handen lag. Theodosius voegde de daad bij het woord en zette de laatste Ariaanse bisschop Demophilus af. Twee dagen later ontving Theodosius Gregorius op audiëntie en kreeg hij de beschikking over alle kerken van de stad. De stad was echter zeer vijandig en er moesten soldaten aan te pas komen om de orde te bewaken. Constantinopel leek op een belegerde vesting. Dit was de laatste fase van Gregorius’ ambt als bisschop van Constantinopel. Een fase waarin hij de kerk in Constantinopel weer terugleidde naar het Niceense geloof.”

Dit terugleiden was echter een moeilijke opgave, er waren 40 jaar lang alleen maar Ariaanse bisschoppen aan het woord geweest. Om dit proces goed te structureren, moest er een nieuwe geloofsbelijdenis komen, waarin niet alleen de Godheid van Christus werd erkend, maar ook de Godheid van de Heilige Geest. Gekozen werd voor de formulering: De Heilige Geest is de goddelijk gelijke van de Vader en de Zoon. Deze formulering werd echter niet voetstoots aangenomen, maar pas nadat er een compromis gesloten was dat Gregorius had weten te bereiken. Gregorius hield daarbij vast aan de term ‘consubstantialis’.

“In 381 was hij er inmiddels van overtuigd, dat zijn zending in het ‘Nieuwe Rome’ tot een einde was gekomen. De Triniteit was opnieuw erkend, al was het maar met de mond, dus zijn aanwezigheid was nutteloos en hij voelde opnieuw de behoefte aan afzondering. Hij schrijft hierover: ‘Hoewel ik door ziekte en ongeluk aan het einde was, had ik innerlijk als een vastgebonden paard met de hoeven gestampt, omdat ik verlangde naar de weiden en mijn eenzaamheid’ 13. Het bewees, dat het schouwspel dat de meerderheid van de bisschoppen had vertoond hem de moed had ontnomen. Hij stelde voor, op staande voet te vertrekken, hem als Jonas in zee te gooien; een gastvrije walvis zou hem wel herbergen. Hij maande hun eindelijk eendracht te vinden en de Drievuldigheid zeker te stellen. Hij bevestigt nogmaals, dat hij tegen zijn zin op de bisschopszetel plaats nam. Hij gaat ook weg, omdat zijn gezondheid zo slecht is, dat de dood nabij is. ‘Vaarwel en vergeet niet hoeveel moeite ik me gegeven heb 14. Daarna ging hij naar de keizer en kreeg van hem toestemming om weg te gaan. In de loop van de maand juli 381 ging hij op weg naar Nazianze. Er moest wel nog een opvolger voor het concilie komen en dat werd Nectarius uit Tarsus, senator van Constantinopel 15. Hij troost zijn gemeente, die zeer heftig reageert op zijn afscheid 16. Hij voelde zich zowel verslagen als overwinnaar.”

Tot zover over hoe Gregorius zich voelde in dit krachtenveld van Ariaanse sympathieën en orthodoxe overtuigingen. Als mens heeft hij het niet gemakkelijk gehad. Maar als gelovige kwam hij na een moeitevolle reis op zijn bestemming aan, als volgeling van Jezus Christus. Op het concilie van Chalcedon in 451 werd hem de eretitel “Gregorius de Theoloog’’ verleend.

Bron

Ben van de Baar, De bisschop in de Vroege Kerk. Jongbloed, Heerenveen, 2023.

Noten

  1. De tekst van deze lezing is met toestemming van de TUA overgenomen op deze website, zie ook Lezingen Week van de Vroege Kerk.
  2. Het is God Die ook het verstand verlicht. Zie Ef. 1:18. Namelijk verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom zij der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen.
  3. Ben van den Baar, De bisschop in de Vroege Kerk, p. 356-357.
  4. Zie voor bovenstaande gegeven ook Liebeschuetz o.c. p. 158.159.
  5. P. Introduction p. XXV/XXVI.
  6. Zie Liebeschuetz o.c. p. 158/159.
  7. DVS v 653-662.p. 87. II, .11 p.85.
  8. Zie ook Liebeschuetz o. c. p. 159.
  9. Hierover ook Daley o. c. p. 15.
  10. Zie Carmina P. Introduction p. XXVIII.
  11. DSV v. 587-600. p. 83; p. 82.
  12. Zie Daley o.c. p. 15/16.
  13. P. v. 1819-1822 p.131.
  14. DSV v. 1839-1855. p.145.; P. p. 131/132.
  15. P. Introduction p. XXXIX voetnoot 48.
  16. DSV. V.1905-1919 p. 147. P. p. 134/135.