Cyrillus van Jeruzalem (ca. 315-386)

Inleiding

Over het leven van kerkvader Cyrillus van Jeruzalem is relatief weinig bekend, zeker wat betreft de periode voordat hij bisschop werd [1]. Hij is omstreeks 315 geboren, vermoedelijk te Jeruzalem. Zijn ouders behoorden wellicht tot de bovenlaag van de bevolking in Palestina, aangezien Cyrillus’ retorische kwaliteiten wijzen op een grondige klassieke opleiding [2].
Zijn leven als bisschop van Jeruzalem stond voor een groot deel in het teken van de ariaanse controverse en de daaruit voortvloeiende ballingschappen die hij moest ondergaan.
Van Cyrillus zijn catechetische geschriften bekend, die van groot belang zijn voor ons begrip van de manier waarop nieuwe gelovigen onderwezen werden in de basisbeginselen van het christelijke geloof. Daarnaast bieden deze geschriften waardevolle liturgische informatie over de kerk van Jeruzalem in de vierde eeuw [3].
In 386 is hij als bisschop van Jeruzalem gestorven [4].

Bisschop, de ariaanse controverse en ballingschappen

Omstreeks 335 werd Cyrillus door de toenmalige bisschop van Jeruzalem, Macarius, aangesteld tot diaken. In ca. 343 werd hij priester. Niet lang daarna, rond 350, wijdde de metropoliet van Caesarea, de ariaanse Acacius, hem tot bisschop van Jeruzalem. Cyrillus was aanvankelijk geen groot voorstander van de term ‘homoousios’, waarmee het concilie van Nicaea (325) de relatie tussen de God de Vader en Christus had omschreven. Hierdoor dacht de ariaanse Acacius in hem een belangrijke medestander te hebben.
Maar wat was nu Cyrillus’ werkelijke positie ten opzichte van het Arianisme [5]? Zijn geschriften vertonen een enigszins ambivalente houding. In zijn catechetische geschriften treft men de orthodoxe term ‘homoousios’ niet aan. De inhoud van de catechesen vertoont echter geen opvallende, van de orthodoxie afwijkende theologie. Maar in een brief uit 351 aan keizer Constantius II (337-361) laat Cyrillus zich opvallend positief uit richting deze ariaanse keizer. Daarnaast lijkt het feit dat Cyrillus door de ariaanse Acacius tot bisschop is gewijd op z’n minst aan te tonen dat hij toen geen openlijke anti-ariaanse positie innam. De brief aan keizer Constantius II was bedoeld om de stad Jeruzalem onder de aandacht van de keizer te brengen. Daarom heeft Cyrillus vermoedelijk vanuit politiek-pragmatische overweging geen anti-ariaanse houding tegenover deze ariaanse keizer aangenomen. Sommigen zien een geleidelijke theologische ontwikkeling in de theologie van Cyrillus. Anderen [6] vermoeden dat Cyrillus er als kerkleider een onverdachte, orthodoxe theologie op na hield, maar dat hij daarnaast als politicus, voor het verkrijgen van zijn ambt en voor de zaak van Jeruzalem, bewust geen anti-ariaanse standpunten innam.
Na 350 schoof Cyrillus geleidelijk op in de richting van het orthodoxe kamp, wat hem in conflict bracht met Acacius. Deze wist het voor elkaar te krijgen dat Cyrillus voor de eerste keer werd verbannen [7], van ca. 357-359. Tijdens een concilie te Seleucia in 359 kwam Cyrillus tevoorschijn als behorend tot de partij die pro-Nicaea, maar tegen de term ‘homo-ousios’ was [8]. Opnieuw wist Acacius er echter voor te zorgen dat hij voor een tweede keer in ballingschap moest, van 360-361. Hij kon echter al snel terugkeren vanwege de dood van keizer Constantius II en de troonsbestijging van Julianus de Afvallige [9]. De derde ballingschap, van 367-377, vond plaats tijdens de regering van keizer Valens (364-378) die maatregelen nam tegen de niet-arianen. Aan het einde van zijn regering verliet deze keizer echter deze politiek en kon Cyrillus definitief terugkeren naar Jeruzalem.
In het jaar 381, het jaar van het concilie van Constantinopel, zag Cyrillus onder keizer Theodosius I (379-395) de orthodoxie zegenvieren en koos hij zelf ook voor de term ‘homo-ousios’. In een synodale brief aan het Westen onderstreepten de Oosterse bisschoppen Cyrillus’ orthodoxie en de geldigheid van zijn bisschopswijding [10].

Catechetische geschriften en andere werken

Van Cyrillus zijn ons nog maar een beperkt aantal geschriften bekend. Naast een preek over de verlamde te Bethesda (Joh. 5,1-18) en een brief aan keizer Constantius II over het verschijnen van een lichtend kruis in de hemel te Jeruzalem zijn vooral zijn catechetische instructies bewaard gebleven.
Deze catechetische geschriften bestaan uit een zogenaamde pro-catechese, 18 catechetische en 5 mystagogische geschriften. De 24 geschriften gaan vermoedelijk terug op de catechetische instructies die Cyrillus als priester omstreeks 350 heeft gehouden [11]. Deze instructies werden gericht tot hen die zich hadden aangemeld om gedoopt te worden tijdens de Paasnacht. Gedurende de periode voorafgaand aan het Paasfeest, de veertigdagentijd en de stille week, werden de fundamenten van het christelijke geloof aan de zogenaamde ‘competentes’ uiteengezet. Door de toenmalige opvatting dat de sacramenten van doop en eucharistie alleen voor de gedoopten toegankelijk zijn, de zogenaamde ‘disciplina arcani’, werden de 5 mystagogische catechesen pas in de dagen na het plaatsvinden van de doop gehouden [12].
De catechetische geschriften bieden ons waardevolle informatie over de liturgie van de kerk te Jeruzalem in het midden van de 4e eeuw [13] en over de inhoud van het christelijke geloof zoals Cyrillus die voorstond en wilde doorgeven aan de geloofsgenoten [14].
De indeling van de catechetische geschriften is als volgt:

  • Pro-catechese: inleiding;
  • Catechestische geschriften [15]:
    1: inleiding; 2: over de zonde en het vertrouwen in Gods vergeving; 3: over de doop; 4: een korte uiteenzetting over de inhoud van het geloof; 5: over de aarde/natuur van het geloof; 6: over de eenheid van God; 7. over God de Vader; 8. over Zijn almacht; 9: de Schepper; 10: over de Heer Jezus Christus; 11: Zijn eeuwige zoonschap; 12: Zijn incarnatie; 13: Zijn lijden, kruisiging en begrafenis; 14: Zijn opstanding, hemelvaart en plaatsnemen aan de rechterhand van de Vader; 15: Zijn tweede komst; 16 en 17: over de Heilige Geest; 18: over de Kerk, de opstanding van het lichaam en het eeuwige leven;
  • Mystagogische catechesen:
    1: over de afzwering van satan voorafgaand aan de doop; 2: over de effecten van de doop; 3: over het vormsel; 4 en 5: over de eucharistie.

Voor een Engelse vertaling van Cyrillus’ catechetische geschriften zie: www.ccel.org.

Theologie

Aangezien we niet heel veel geschriften van Cyrillus hebben (zie hierboven), is het niet mogelijk om de theologische positie van Cyrillus helemaal rond te krijgen. Toch zijn er wel de nodige hoofdlijnen van Cyrillus’ theologie te schetsen:

  1. De theologische, menselijke taal schiet volgens Cyrillus altijd te kort om het mysterie van God onder woorden te brengen (zie Cat. 6, 2; 9, 2; 11, 12). Het doel van het spreken over God is Hem te verheerlijken, niet om Hem uit te leggen (zie Cat. 6, 5).
  2. Wat zijn omgang met de Schriften betreft, geldt voor Cyrillus dat alle christelijke leer gebaseerd dient te zijn op de Schriften, niet op speculaties (Cat. 16, 24; 4, 17). Het door de kerk overgeleverde credo is een samenvatting van de Schriften (Cat. 5, 12). Cyrillus ziet in de Schriften Gods heilsgeschiedenis, waarbij het Oude Testament de voorbereiding is op het Nieuwe Testament. Oud-testamentische profetieën hebben betrekking op Christus’ lijden, sterven en opstanding (Cat. 14, 5 en 6).
  3. Met betrekking tot de Triniteit neemt Cyrillus o.a. in Cat. 10, 4 stelling tegen het standpunt van Arius dat Christus’ positie een beloning was vanwege Zijn nederigheid. Cyrillus stelt dat Christus van nature Zoon van de Vader is. De Zoon is gelijk (homoios) aan de Vader (zie Cat. 11, 18). Homoousios, de term om aan te geven dat Christus een-in-wezen is met de Vader, gebruikt Cyrillus alleen in zijn brief aan Constantius. De Vader, de Zoon en de Geest zijn voor Cyrillus één God (zie Cat. 6, 6). Over het mysterie van de Triniteit wil Cyrillus het liefst niet speculeren. “Het is voor onze redding voldoende om te weten dat daar is de Vader, de Zoon en de Heilige Geest” (Cat. 16, 24).
  4. Wat betreft de christologie geldt dat Cyrillus anti-docetisch is en dus sterk de nadruk legt op Jezus’ werkelijke vleeswording, lijden en sterven (Cat. 4, 9-11). Christus was zowel mens als God. Sommige daden deed Hij als God, andere als mens (Cat. 4, 9).
  5. Bij Cyrillus’ opvattingen rondom de sacramenten legt hij grote nadruk op de zogenaamde ‘epiclesis’: het aanroepen van de Vader om de Heilige Geest te sturen om Christus’ aanwezigheid in het sacrament te realiseren. Dit treffen we bij Cyrillus aan bij de eucharistie (MC. 5, 7) en de doop (Cat. 3, 3). Cyrillus’ opvatting met betrekking tot de eucharistie houdt het midden tussen een symbolische en realistische interpretatie. Brood en wijn zijn niet zomaar elementen, maar het lichaam en bloed van Christus (MC. 5, 7, 21 en 22). Het sacrament beïvloedt lichaam en ziel en na deelgenomen te hebben aan de eucharistie zijn de gelovigen Christus-dragers (MC. 4, 3 en 5).

De promotie van Jeruzalem en de liturgie

Cyrillus heeft als bisschop veel bijgedragen aan het op de kaart zetten van Jeruzalem als belangrijk christelijk centrum [16]. Dat deed hij door te wijzen op het heilige verleden van de stad, door het integreren van belangrijke locaties in de liturgie en door de cultus van het Heilige Kruis te stimuleren. De ambities die Cyrillus voor de stad Jeruzalem koesterde, bepaalden het conflict met Acacius (zie hierboven) mogelijk meer dan de theologisch verschillende standpunten. In 351 schreef Cyrillus ook een brief aan keizer Constantius waarin hij Jeruzalem op de kaart probeerde te zetten.
Cyrillus’ episcopaat wordt ook gekenmerkt door grote liturgische veranderingen. Wij zijn hierover, naast de gegevens uit Cyrillus’ eigen catechetische geschriften, voor een belangrijk deel ook geïnformeerd door het reisverslag van de pelgrim Egeria. Zij maakte tussen 381 en 384 een reis door Egypte en Palestina en deed daarbij ook Jeruzalem aan. Tijdens de belangrijke christelijke feestdagen – en in het bijzonder de Paastijd – werd de liturgische kalender bepaald door de in de Evangeliën beschreven gebeurtenissen rondom Jezus. Tal van vieringen vonden plaats op de plekken die Jezus aandeed, waarbij de bijbehorende Evangelie-lezingen werden gehouden. Een belangrijke liturgische vernieuwing is de cultus rondom het Heilige Kruis. Ten tijde van keizer Constantijn waren werkzaamheden begonnen op de vermoedelijke locatie van Golgotha. Men wilde de locatie ontdoen van de door keizer Hadrianus gebouwde tempel voor Venus. Tijdens deze werkzaamheden zouden resten van het kruis van Christus zijn gevonden. Op deze locatie werd door Constantijn een kerk gebouwd. Ook het vermoedelijke graf van Christus werd in het complex betrokken (zie Cat. 4, 10; 10, 19; 13, 4). Op Goede Vrijdag kon men getuige zijn van deze overblijfselen van het kruis, als zichtbare tekenen van Christus’ lijden en sterven (m.n. Cat. 10, 19).
Ten tijde van het concilie van Nicaea was het belang van Jeruzalem al onderkent. In 381 werd volgens de kerkhistoricus Theodoretus tijdens het concilie van Constantinopel, waar Cyrillus ook bij aanwezig was, Jeruzalem betiteld als de ‘moeder van alle kerken’ (H.E. 5, 9, 17). Ondanks de inspanningen van Cyrillus werd de stad pas ten tijde van bisschop Juvenalis (422-458) officieel metropool.

Bronnen

  • Jan Willem Drijvers, Cyril of Jerusalem: Bishop and City, Brill, Leiden, 2004.
  • Edward Yarnold, S.J., Cyril of Jerusalem, Routledge, London, 2000.
  • Hubertus R. Drobner, The Fathers of the Church, Hendrickson Publishers, 2007, p. 296-299.

Noten

  1. De biografische gegevens die we over Cyrillus (ca. 315-386) hebben, danken we onder andere aan de kerkhistorische werken van Rufinus (ca. 345-410), Socrates (ca. 379-ca. 450), Sozomenus (ca. 400-ca. 450) en Theodoretus (ca. 393-ca. 460).
  2. Zie Drijvers, 2004, p. 31.
  3. In haar Itinerarium Egeriae doet de pelgrim Egeria ook veel mededelingen over de liturgie in Jeruzalem aan het einde van de 4e eeuw, de periode van haar bezoek aan deze stad.
  4. De herdenking van zijn sterfdag is op 18 maart.
  5. Voor het volgende zie ook Drijvers, 2004, p. 181-186.
  6. Zo Drijvers, 2004, p. 185-186.
  7. Vermoedelijk speelden bij Acacius niet alleen theologische motieven een rol, maar koesterde hij ook enige afgunst ten opzichte van de bisschop van Jeruzalem. De zetel van Jeruzalem was tijdens het concilie van Nicaea aanzienlijk in status vooruitgegaan, dit ten koste van de metropool Caesarea. Sozomenus, H.E. 4,25, vermeldt dat Acacius Cyrillus beschuldige van het verkopen van eigendommen van de kerk voor hulp aan de armen.
  8. Deze positie wordt ook wel de zogenaamde semi-ariaanse positie van het ‘homoiousios’ genoemd. Met de term ‘homoiousios’ wordt de opvatting uitgedrukt dat Christus’ wezen ‘gelijk is’ aan het wezen van de Vader, terwijl de term ‘homoousios’ stelt dat Christus van ‘hetzelfde wezen’ is als de Vader.
  9. Julianus keerde zich tegen het christendom van zijn voorgangers en richtte zich op het opnieuw bevorderen van de oude Romeinse religie. De beslissingen van zijn voorgangers om kerkelijke ’tegenstanders’ in ballingschap te laten gaan, draaide hij terug.
  10. Het feit dat Cyrillus’ instemming met het ‘homoousios’ door het concilie wordt onderstreept, is veelzeggend over de vroegere ambivalentie rondom zijn theologische positie. Over deze synodale brief zie ook Socrates, H.E. 5,8,3 en Sozomenes, H.E. 7,7,3.
  11. Drijvers, 2004 voert een uitvoerige argumentatie aan om het moment van de uiteenzetting van de catechesen te dateren in het jaar 351. Cyrillus was toen dus pas net bisschop. Zie Drijvers, 2004, p. 56-58.
  12. ‘Mystagogie’ staat voor de inwijding in een bepaald mysterie, in dit geval de inwijding in de betekenis van de doop en eucharistie. Uitleg over de doop en eucharistie werd dus pas gegeven nadat de dopelingen de doop in de Paasnacht hadden ondergaan en toen ook voor het eerst hadden deelgenomen aan de eucharistie.
  13. Over de liturgische kalender en de veeleisende rol die de bisschop daarin speelde zie Drijvers, 2004, p. 65-96.
  14. Voor uitvoeringe informatie over de doelgroep, haar religieuze milieu en de polemieken in Cyrillus’ catechesen zie Drijvers, 2004, p. 97-125.
  15. De indeling van de 18 catechetische geschriften volgen grotendeels de indeling van het in Jeruzalem gebruikelijke credo. Drobner, 2007, p. 298 merkt op dat Cat. 18, over de kerk, de opstanding van het lichaam en het eeuwige leven, een toevoeging is ten opzichte van het credo van Nicaea en dat het credo van Jeruzalem dus al in de richting beweegt van het credo van Constantinopel in 381.
  16. Zie voor het promoten van Jeruzalem door Cyrillus zeer uitvoering Drijvers, 2004 p. 153-176.