Het Concilie van Nicea (325)
Het Concilie van Nicea, gehouden in 325 na Christus, vormde het eerste oecumenische concilie 1 en is een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van het vroege christendom. Het vond plaats in een tijd waarin het christendom zich ontwikkelde van een vervolgde minderheid naar een geaccepteerde en zelfs bevoorrechte religie binnen het Romeinse Rijk, kort na het Edict van Milaan (313).

Onder bescherming van keizer Constantijn kwamen ruim tweehonderd bisschoppen bijeen in de stad Nicea (het huidige İznik in Turkije) om fundamentele theologische kwesties te bespreken die de eenheid van de kerk bedreigden, vooral de leer van Arius over de verhouding tussen God de Vader en Christus. Het concilie resulteerde in een geloofsbelijdenis die de goddelijkheid van Christus bevestigde en leidde tot de veroordeling van het arianisme, besluiten die tot op de dag van vandaag het christelijke denken beïnvloeden. Dit artikel bespreekt de achtergrond, het verloop en de blijvende betekenis van dit historische concilie.
De ariaanse controverse
De directe aanleiding voor het Concilie van Nicea was de leer van Arius, een priester uit Alexandrië die rond het midden van de derde eeuw waarschijnlijk in Libië geboren werd. Rond 318, toen de zogenaamde ariaanse controverse escaleerde, diende hij als priester in het havendistrict Baucalis van Alexandrië. Arius ontwikkelde een leer die de gangbare christelijke opvatting over de relatie tussen God de Vader en Christus ernstig uitdaagde.
De kern van Arius’ leer was een streng monotheïsme: God de Vader is absoluut één en volledig transcendent, de enige ware oorsprong van alle werkelijkheid. Alles wat buiten God bestaat, moet uit het niets geschapen zijn, aldus Arius, ook het Woord (Grieks: Logos). Arius zag het Woord als het hoogste van alle geschapen wezens: een volmaakt geestelijk wezen, geschapen door God vóór alle andere dingen en als bemiddelaar van de schepping. Ondanks deze verheven status was het Woord toch geschapen en had het een begin. Zijn bekendste uitspraak luidt: “Er was een tijd dat hij niet was.” Het Woord was volgens Arius niet van nature God, maar slechts goddelijk door participatie of genade, en in Jezus Christus nam dit geschapen Woord de plaats in van de rationele ziel.
Deze opvattingen veroorzaakten veel verzet. In 320 werd Arius veroordeeld door een synode onder leiding van Alexander van Alexandrië. Alexander benadrukte dat het Woord wel persoonlijk onderscheiden is van de Vader, maar niet geschapen: het Woord is eeuwig voortgebracht, de Vader is altijd Vader geweest, en de Zoon is van nature Zoon. De controverse escaleerde doordat Arius steun kreeg van invloedrijke bisschoppen, vooral Eusebius van Nicomedia. Arius formuleerde zijn leer in een poëtisch werk, de Thalia (“Feestmaal”), dat grotendeels verloren ging maar deels gereconstrueerd kan worden via citaten van onder anderen Athanasius 2.
Het verloop van het Concilie
Het Concilie van Nicea begon officieel op 20 mei 325 en trok naar schatting 220 tot 250 bisschoppen uit het gehele Romeinse Rijk. De overlevering spreekt van 318 aanwezigen, een symbolisch getal, mogelijk ontleend aan Genesis 14:14. Keizer Constantijn opende het concilie met een plechtige toespraak, waarin hij eenheid binnen de kerk als essentieel voor de stabiliteit van het rijk benadrukte.
Tijdens de zittingen werd het standpunt van Arius, gepresenteerd door Eusebius van Nicomedia, besproken. Daarnaast worstelden de bisschoppen met het formuleren van een geloofsbelijdenis die de ariaanse leer ondubbelzinnig verwierp. De centrale discussie draaide om de aard van de relatie tussen de Vader en de Zoon. Uiteindelijk werd een credo aangenomen waarin het begrip homoousios (Grieks: “van hetzelfde wezen”) werd gebruikt voor de relatie tussen de Vader en de Zoon. Deze term gaf aan dat de Zoon dezelfde goddelijke substantie deelt als de Vader. Het was bedoeld om krachtig de stelling van Arius te weerleggen dat de Zoon een geschapen wezen is.
Homoousios was echter omstreden en zou in de toekomst nog veel discussie opleveren. De term kon op meerdere manieren worden geïnterpreteerd: als gedeelde aard, als numerieke identiteit van wezen, of als materiële gelijkheid. Hoewel de precieze intentie niet altijd helder bleef, werd homoousios een theologische grenslijn voor orthodoxie, bedoeld om de volledige goddelijkheid van de Zoon te garanderen zonder diens onderscheiden persoon te ontkennen.
De opname van homoousios in het geloofsbelijdenis werd mede mogelijk gemaakt door de bemiddeling van bisschop Ossius van Córdoba, een vertrouweling van Constantijn die vermoedelijk een belangrijke invloed had op de godsdienstpolitiek van de keizer. Constantijn zelf fungeerde als voorzitter en drong sterk aan op consensus. Naast de geloofsbelijdenis stelde het concilie ook anathemata op, officiële veroordelingen, van de leerstellingen van Arius.
Rond 19 juni 325 was het conciliaire credo voltooid. Onder druk van de keizer, die verbanning dreigde aan degenen die weigerden te tekenen, weigerden alleen Arius en twee medestanders hun handtekening te zetten. Zij werden verbannen.
Naast de christologische kwestie behandelde het concilie ook de belangrijke kwestie ten aanzien van de Paasdatum 3. Daarnaast kwamen ook praktische zaken, zoals de rangorde van bisschoppelijke zetels, de procedure bij het terugnemen van afvalligen en regels rond wijding en kerkelijke tucht aan de orde. Deze regels werden vastgelegd in twintig canones (kerkelijke voorschriften). Het concilie werd afgesloten met een feestelijke maaltijd in het keizerlijk paleis. Hoewel de precieze einddatum onzeker is, wordt aangenomen dat de zittingen eind juni 325 werden beëindigd.
Conclusie
Het Concilie van Nicea in 325 markeert een mijlpaal in de geschiedenis van het vroege christendom. Als eerste oecumenische concilie was het een beslissend moment in de poging om de christelijke leer over de verhouding tussen God de Vader en Jezus Christus theologisch af te bakenen.
Centraal stond de formulering van de geloofsbelijdenis van Nicea, waarin het gebruik van het begrip homoousios, “van hetzelfde wezen”, een nieuw theologisch ijkpunt vormde. Hoewel deze term aanvankelijk vooral diende om Ariaanse denkbeelden af te wijzen en nog geen volledig uitgewerkte theologie was, leidde hij tot een langdurig proces van reflectie op de goddelijke natuur van Christus. De strijd tussen de aanhangers van het Nicaense geloof en diverse vormen van arianisme zou nog decennia voortduren en kerkelijke en politieke ontwikkelingen diepgaand beïnvloeden.
Tegelijkertijd betekende het concilie een belangrijke wending in de relatie tussen kerk en staat. De actieve betrokkenheid van keizer Constantijn bij het concilie introduceerde een nieuwe dynamiek, waarin de keizer zich als hoeder van de kerkelijke eenheid profileerde. Deze nauwere verwevenheid van keizerlijke macht en kerkelijk gezag zou de verdere ontwikkeling van het conciliaire systeem en het politieke karakter van de kerk diepgaand bepalen.
Ook op organisatorisch vlak liet Nicea blijvende sporen na. De vastgestelde canones over onder meer hiërarchie, jurisdictie en kerkelijke tucht vormden een fundament voor latere regelgeving en droegen bij aan de consolidatie van een gestructureerde bisschoppelijke orde.
Het Concilie van Nicea was daarmee veel meer dan een theologisch debat of een politieke gebeurtenis. Het markeerde het begin van het christendom als een georganiseerde, institutionele wereldgodsdienst met universele pretenties, samenhangende leer en een nauwe band met de politieke macht binnen het Romeinse rijk. Het was een sleutelmoment in de transformatie van het christendom van een vervolgde minderheid tot een invloedrijke wereldreligie.
Bronnen
- Davis, Leo Donald, The first seven ecumenical councils (325-787): their history and theology, 1990.
De tekst van de geloofsbelijdenis van Nicea 4
Wij geloven in één God, de almachtige Vader, schepper van alle zichtbare en onzichtbare dingen,
en in één Heer Jezus Christus, de Zoon van God, als eniggeborene uit de Vader geboren,
dat wil zeggen uit het wezen van de Vader,
God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God,
geboren niet gemaakt,
van hetzelfde wezen als de Vader,
door wie alles is ontstaan, zowel in de hemel als op aarde,
die om ons mensen en om onze redding is neergedaald en vlees is geworden, mens is geworden,
die geleden heeft en op de derde dag is opgestaan,
die is opgevaren ten hemel,
die zal wederkomen om te oordelen de levenden en de doden,
en in de Heilige Geest.
Noten
- Een Concilie is een kerkelijke vergadering. Met het Concilie van Nicea kwam de kerk niet voor het eerst samen, er waren in de voorgaande eeuwen al vaker kerkvergaderingen georganiseerd, zoals het zogenaamde Apostelconcilie dat wordt beschreven in Hand. 15. De kerkelijke vergadering in Nicea had echter voor het eerst een ‘internationaal’ karakter.
- Athanasius van Alexandrië (ca. 295-373), tijdens het concilie nog diaken, speelde een belangrijke rol in de latere debatten en werd de grote verdediger van de besluiten van Nicea.
- De kwestie van de Paasdatum tijdens het Concilie van Nicea draaide om het verenigen van verschillende christelijke tradities. Het concilie besloot dat Pasen voortaan op de eerste zondag na de eerste volle maan na de lentedatum zou worden gevierd, en niet meer op de Joodse 14 Nisan (zoals de quartodecimanen deden). Dit besluit benadrukte de autonomie van het christendom ten opzichte van het jodendom en zorgde voor liturgische eenheid binnen de kerk, hoewel verschillen tussen Oost en West bleven bestaan door het gebruik van verschillende kalenders.
- Lucepedia – Het (eerste oecumenische) concilie van Nicea (325)