De Vroegchristelijke Kerk en het thema ‘Doortocht door de Rode Zee’

Probleemstelling

In de Vroegchristelijke tijd werd de christelijke religie niet alleen in woorden, maar ook in vorm en kleur, lied en handeling beleden. Tot dus ver is de samenhang tussen de theologie en andere vakdisciplines, zoals de kunstgeschiedenis van de Vroegchristelijke tijd onderbelicht gebleven vanwege het seculiere karakter van de kunstgeschiedenis en de blinde vlek voor het beeld en handeling bij theologen. Slechts mondjesmaat wordt van elkaars expertise gebruik gemaakt.

Dit laat zich goed illustreren in de wijze waarop in de Vroege Kerk vanuit de verschillende patriarchaten over de betekenis van de doop is nagedacht en geschreven. De theologische verantwoording had daarin de hoofdrol, maar ze kreeg in de liturgische vormgeving een concrete gestalte. Het beleefde geloof van toen is ook nu nog in de beeldende uitingen zichtbaar.

Inleiding: een belijdenis op Vroegchristelijke grafkisten

Julius Caesar, beeld gevonden in de Rhône bij Arles, ca. 50-40 v. Chr..

De Romeinse stad Arles, (Zuid-Frankrijk) had al vroeg een christelijke gemeente. Christensoldaten hebben waarschijnlijk daar zelf het blijde Evangelie verbreid. De stad Arelate (Arles) was al in de 1e eeuw voor Christus door Julius Caesar gesticht en had een Romeins garnizoen. Rond 250 na Christus zond de bisschop van Rome, Fabianus – die tijdens de christenvervolgingen onder Decius werd gedood – 7 zendelingen naar Gallië, waaronder Trophimus naar Arles 1. De bisschop van Tours, Gregorius, vermeldde hem in zijn ‘Historia Francorum’. Op last van keizer Constantijn werd in 314 te Arles al een belangrijk concilie gehouden. Er werden besluiten genomen tegen de Donatisten, over de geldigheid van de christelijke doop en over de juiste paasdatum. Voor het kerkelijke recht werden er 22 regels (canones) vastgesteld. Aan het concilie van Arles in 358 legde keizer Constantius de plicht op om Athanasius te veroordelen. In die jaren werd Arles een centrum van Romeinse en Vroegchristelijke sarcofaagkunst, waar in een laatklassieke stijl marmeren grafkisten werden gebeeldhouwd. In de werkplaatsen te Arles en omstreken was een bijzonder thema geliefd, dat (voor zover we weten) niet frequent in andere Romeinse steden werd gemaakt: ‘doortocht’-sarcofagen. Het gaat bij zo’n grafkist om een gebeeldhouwd reliëf met het verhaal uit Exodus 14, 23-29: de Egyptenaren verdrinken en Israël wordt ‘droogvoets doorgeleid’. Het Egyptische leger is steeds stoer en levensecht met steigerende paarden vormgegeven, maar in verwarring. De strijdwagens zinken weg. Tussen het leger van Egypte en het volk van Israël staat soms de vuurkolom in de vorm van een klassieke zuil met kapiteel en vlammetjes. Mozes staat meestal tussen de Egyptenaren en de Israëlieten in met een staf in de hand. Geheel rechts op de oever zingt Mirjam met de vrouwen een zegelied. Maar wat heeft nu een grafkist met het doopthema van doen?

Doortochtsarcofaag, begin 4e eeuw. Split (Kroatië).

De Doopcatechese in de Vroege Kerk

De aanneming en doop van een nieuw lidmaat was in de eerste eeuwen van de Kerk een heel gebeuren 2. De kandidaat moest met referenties komen: bevriende christenen legden een getuigenis af van de oprechte bedoelingen van de dopeling om christen te worden. Van Augustinus weten we dat er een lang en indringend gesprek gevoerd werd, hoewel het aannamebeleid ruim was. In Hippo meldden zich tijdens het episcopaat van Augustinus jaarlijks meer dan 100 belangstellenden. Bij vrijwel iedere kandidaat zag Augustinus wel kleine vonkjes van genade, die de betrokkene over de drempel van de kerk hadden gedreven, hetzij vanwege vrees voor de dood, om een kerkelijk meisje te trouwen, om geen klandizie mis te lopen of om meer serieuze redenen. Indien deze vonkjes zouden worden aangeblazen door de Geest, was er wat goeds te verwachten. De ‘intake’ werd voor de groep kandidaten afgesloten met een korte preek, waaraan zij zich met een ja-woord moesten verbinden. Zij ontvingen dan de eerste tekenen van Christus: een kruisteken op het voorhoofd, een handoplegging, een bezwering, een uitblazing van de Boze en het sacrament van het zout – dat het bederf van de zonde weert – met een stukje brood. Dit waren schaduwtekenen van hetgeen komen zou. Eenmaal aangenomen waren zulke kandidaten catechumeen en christen geworden. Ze werden geacht steeds ter kerke te gaan, maar aan hen werden de sacramentele mysteriën nog niet geopenbaard. Bij Doop en Avondmaal mochten zij niet aanwezig zijn. Ze werden na de preek uit de kerk gestuurd (Ite, missa est) naar de voorhof (het atrium) van de kerk verbannen. De deuren gingen echt dicht. Op deze heilige verrichtingen stond voor alle ware leden geheimhoudingsplicht. Vele catechumenen vorderden echter niet, omdat ze zeer tegen de beslissende stap naar het badwater van de doop opzagen en een leven lang in die staat bleven. Augustinus typeerde hen als: “Zij betrouwen op Jezus, maar Jezus vertrouwt zich hun nog niet toe” en verwijzend naar de blindgeborene en het badwater te Siloam: “Laten zij zich reppen naar het bad, als zij zoeken naar het licht van hun ogen.” Zij bleven audientes (hoorders) en werden geen intelligentes (zij die verstaan) 3.

De serieuze catechumeen liet zich voorafgaande aan het grote Vasten inschrijven als competens (de bevoegde), hij/zij werd een belijdeniskandidaat. Nu brak een strenge proeftijd aan, die 6 tot 8 weken duurde. Als rekruut van Christus werd hij geoefend. Was hij gehuwd, dan moest hij die periode in onthouding leven; hij mocht niet baden en niet eten tot aan zonsondergang. Bovendien moest hij zijn zondige leven overdenken en berouw tonen, want hij was geen kind meer. De competentes werden in de christelijke leer apart onderwezen en met voorschriften en onderwijzingen ‘allerkrachtigst gegeseld’. In Jeruzalem, omstreeks 380 omvatte dat 3 uur per dag 4. Ze moesten bovendien bijna 7 weken lang ten aanschouwe van de gehele gemeente, ongewassen, onverzorgd en hongerig, steeds in het kerkgebouw aanwezig zijn. Van Augustinus is bekend dat hij de heidense vermaken benoemde en streng verbood: het theater met haar duivelse vermaak, het toneel, mime, hoererij en de gladiatorengevechten. Er waren soms ook nachtelijke ondervragingen ten aanschouwe van de gehele gemeente. Zo’n plechtigheid had de vorm van een examen (scrutinium). Omdat sommigen weleens occult belast konden zijn, werd de Boze bezworen en uitgeblazen. Tijdens het gebed siste de exorcist dan: “Ga uit, vervloekte!” De competentes stonden barrevoets op een harig kleed, ten teken van het dierenvel dat Adam en Eva na de verleiding door Satan gedragen hadden. Na ca. 5 weken hoorden de competentes voor het eerst het Symbolum, de Geloofsbelijdenis van de 12 Artikelen, dat ook onder de geheimhoudingsplicht viel. Die moesten ze uit het hoofd leren, in hun hart schrijven (naar Jeremia 31: 33) 5 en kunnen opzeggen. Een week later moesten ze die voor Palmzondag in de vroege ochtend, bij het hanengekraai bij wijze van proef uitspreken. “Struikelen was niet erg, wanneer je maar niet in het geloof struikelt”, aldus Augustinus. Daarna hadden de competentes nog een week tot de zaterdagnacht voor Pasen. Bij het proef-opzeggen werd het tweede heilgeheim onthuld: ‘het Onze Vader’. Augustinus interpreteerde het ‘geef ons heden ons dagelijkse brood’ als het gewone brood, maar ook als het Ware Brood Gods en het Avondmaalsbrood. De bede om vergeving noemde hij de gewone weg tot de schenking van de vergiffenis der zonden na de doop bedreven. Het gebed beduidde onze dagelijkse doop.

De doorwerking van Exodus 14 als exegese van de doop

Over het mysterie van het doopsacrament hebben de toenmalige bisschoppen ons vele preken nagelaten, waarin het sacrament vooral met argumenten vanuit het Oude Testament allegorisch wordt onderbouwd. Een van de oudste teksten die we over dit thema bezitten is van Tertullianus, De Baptismo, rond 200 na Christus geschreven. waarin hij slechts kort de Doortocht met de doop verbindt 6:

… toen het volk zonder voorwaarden vrijgelaten, ontsnapte aan het geweld van de Egyptische koning door over te steken door water, was het water dat de koning zelf met zijn gehele legermacht vernietigde.
Welk beeld wordt meer (dan dit) in het sacrament van de doop vervuld? De volkeren worden bevrijd van de wereld door middel van water, om te getuigen: de duivel, hun oude tiran hebben zij geheel achter zich gelaten in het water ten onder gegaan. Het water is weer hersteld van haar bitterheid tot haar oorspronkelijke genade van zoetheid, door het hout van Mozes. Dat hout was Christus (zelf), om van Hem te getuigen, om de gangen van een vergiftigde en bittere natuur in de alles zaligende wateren van de doop te herstellen. Dit is het water dat voortdurend voor het volk naar beneden stroomde van “de steenrots die volgde”; want indien Christus de rots is, dan zien we zonder twijfel de doop gezegend door het water dat in Christus is. Hoe machtig is de genade van het water, in de ogen van God en Zijn Christus voor de bevestiging van de doop!

Een eeuw later wanneer de Vroege Kerk tijdens het keizerschap van Constantijn de Grote een bloeiperiode doormaakt, volgen er meer teksten en preken over het geheimenis van de heilbrengende sacramenten, de zgn. mystagogische catechesen. Die zijn ons van zowel Griekse bisschoppen bekend, Cyrillus van Jeruzalem en Gregorius van Nyssa, als van Latijnse zoals Ambrosius van Milaan, Augustinus, Chrysostomus als ook van de bisschop van Brescia, Gaudentius (387-410). Hoewel de doopformule aan het doopvont eenvoudig maar radicaal is, bevat het voorbereidende onderwijs door deze mystagogische preken een uitvoerige exegese van slechts enkele kernteksten uit het Oude Testament, die door middel van de kerkelijke traditie van eeuwen zijn bewaard 7 en ook in het gereformeerde doopsformulier van Petrus Datheen (het slotgebed) zijn doorgedrongen 8 zoals de zinsneden:

… de onboetvaardige wereld met de zondvloed gestraft hebt en de gelovige Noach, zijn acht zielen, uit Uw grote Barmhartigheid behouden en bewaard.

als ook:

Gij die de verstokte farao met al zijn volk in de Rode Zee verdronken hebt en Uw volk Israël droogvoets daardoor geleid, door hetwelk de Doop beduidt.

Het eerste citaat vindt zijn Bijbelse grond in de Petrusbrief, 1 Petrus 3:20-21:

… in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water. Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus.

Het tweede citaat heeft haar grond in 1 Cor.10:1, waarop Tertullianus zijn exegese baseerde:

En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn. En allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, en allen dezelfde geestelijke spijze gegeten hebben, en allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots die volgde; en de steenrots was Christus.

De Rode Zee en de christelijke doop uitgelegd door Ambrosius en Gregorius

De exegeten in de Vroege Kerk hebben als voorafbeelding (prefiguratie) van de Nieuwtestamentische doop drie thema’s op het oog gehad: Noach en het water van de Zondvloed; Mozes en de doortocht door de Rode Zee; Josua en het water van de Jordaan. In dit verhaal staat het thema ‘de Doortocht door de Rode Zee’ centraal 9.

De uittocht uit het slavenhuis Egypte staat als een weerkerend refrein door de gehele Schrift, zowel in het Oude als ook in het Nieuwe Testament. Met die historische gebeurtenissen zat het in het collectieve geheugen van Israël wel goed. In een Joodse synagoge te Dura Europos aan de Eufraat in Syrië, een uithoek van het Romeinse Rijk is zelfs een fresco uit het jaar 245 gevonden, van de Doortocht door de Rode Zee. Daarop staan de Israëlieten zeker niet als een hulpeloze schare, maar als een zwaar bewapend leger aan de overkant, terwijl het Egyptische leger in de Rode Zee verdronken is. Gods heeft zijn slaande (L) en reddende Hand (R) boven in het beeld uitgestoken.

Dura Europos, joodse synagoge 245 AD. De doortocht door de Rode Zee. Mozes staat tweemaal groot uitgebeeld.

Wanneer Paulus het thema aanroert in 1 Korinthe 10 krijgt de ‘doortocht door de Rode Zee’ er een belangrijke betekenis bij. Hij geeft aan het handelen van God een diepere duiding.

De redding van Israël en de ondergang van het Egyptische leger gaat over God, die zich Israël tot Zijn volk aangenomen heeft. Op dit genadige handelen van God moet wel een gelovig antwoord en standvastigheid volgen. Weliswaar valt nu deze redding alle Israëlieten ten deel, maar de Rode Zee is een metafoor ook van de dood: Israël kwam er levend doorheen, de Egyptenaren echter gingen in ongeloof ten onder. In de Vroege Kerk gaan de exegeten nog een stap verder: deze doortocht met Mozes voorop wordt een voorafbeelding (prefiguratie) van Christus’ overwinning op de dood, opdat wij door Hem het leven zouden ontvangen. Om die reden staat het in ons doopsformulier. Ambrosius, de bisschop van Milaan schreef in het jaar 380 10:

Er is dan een zegen zelfs in pijn en moeiten. (…) Want Mozes werd in niet geringe mate gezegend toen hij omringd door de Egyptenaren en ingesloten door de zee een weg vond voor zichzelf en het volk, om door de wateren te gaan. Wanneer toonde hij groter moed dan op dát ogenblik, toen hij door de grootste gevaren omringd, de hoop op redding niet opgaf en een grote overwinning verkreeg?

Deze gang door het water die Israël als geheel volk doormaakte, wordt in de Vroegchristelijke exegese ook toegepast op de individuele dopeling. Hij/zij zelf gaat op weg naar het beloofde land, door een weg die de één naar de dood voert, maar de gelovige het leven schenkt. De Griekse bisschop Gregorius van Nyssa schreef rond 390 11:

Niemand die dit hoort, zou onwetend mogen zijn van het geheim van het water. Hij die erin is ondergegaan met het leger van de vijand komt alleen naar boven, de vijand achterlatend die in het water verdrinkt. Want wie weet niet dat het Egyptische leger – wiens paarden, karren en hun aanvoerders, boogschutters, slingeraars en zwaar bewapende soldaten, en de rest van de menigte in de strijdlinie van de vijand – de verschillende hartstochten van de ziel zijn, waaraan de mens verslaafd is? Dus al die zaken vallen in het water met de Israëlieten, die in een verderfelijke doortocht hun weg gaan. Wanneer dan de staf van het geloof leidt en de wolk licht verschaft, het water leven geeft aan hen die er een wijkplaats in vinden, maar hun achtervolgers ombrengt (…) nadat we de gehele Egyptische persoon hebben verdronken (dat is iedere vorm van kwaad) in de reddende doop, komen wij alleen boven, niets vreemds met ons meeslepend in ons huidige leven.

Alle elementen uit het verhaal van de doortocht komen bij de verschillende kerkvaders en bisschoppen in de 4e eeuw voor. Ik beperk me ertoe die op te sommen: de scheiding tussen de twee partijen; de geloofskeuze om achter Mozes aan te gaan; afdalen, naar beneden, naar het water waar ook de dood Israël toegrijnsde; de vuurkolom die voorop gaat; de weg die zich ongedacht door het water opent: de verschrikking die op de Egyptenaren valt; het behouden opstijgen aan de andere zijde; Christus die met manna en het water uit de rots volgt. Aan die wonderlijke, bovennatuurlijke zorg, ook wat betreft het voedsel hadden de Israëlieten kunnen weten, dat God zélf hen voortdurend in het leven behoudt. Dat niet opmerken (ongeloof) wordt hen tenslotte zeer aangerekend 12. Het verschil tussen de beide exegesen valt hier direct in het oog. Ambrosius blijft dit keer dicht bij de tekst, hoewel hij de allegorie zeker niet schuwde. Gregorius van Nyssa denkt in neoplatoonse kaders: het geestelijke is eerst, het concrete en letterlijke is van ondergeschikt belang; het Bijbelverhaal is tot in de details met een diepere zin geschreven! Betrekt Paulus de doortocht door de Rode Zee op de ’tweeërlei kinderen des Verbonds’: wel in de Rode Zee gedoopt, toch in ongeloof gestorven, Gregorius tilt de geschiedenis geheel uit de historische context en ziet in de Egyptische vijand de zondige wereld in mij, waarvan ik door het water van de doop verlost moet worden.

Dopen als beeld van reiniging: dood en leven

Zo’n over eeuwen bewaard beeldhouwwerk wordt in de kunstwetenschap zeer gewaardeerd. Een doortochtscene is een originele keuze binnen de variatie van sarcofaagdecoraties. De laatklassieke reliëfkunst van strijdtonelen had immers door christelijke vaklieden een transformatie ondergaan en een nieuwe voortgang gevonden! Voor een christen is er echter meer te melden: het geloofsgetuigenis via de decoratie.

Van geen enkele bisschop uit de omgeving van Arles is bekend, dat hij door middel van preken dit thema heeft geïnitieerd. Het thema ‘de doortocht door de Rode Zee’ had waarschijnlijk rond het jaar 300 al een vaste plek in de doopliturgie van de Vroege Kerk gekregen. Die traditie werd breed gedragen, zodat even na het jaar 300 in Split (Kroatië), in 350 in Noord Afrika (sarcofaag nu in Brescia), tussen 350 en 400 in Arles, in het jaar 430 de houten deur van de Sante Sabina te Rome en zelfs rond 1200 het doopvont te Lucca (Toscane) dit ‘doortocht’-thema werd uitgekozen.

Wat ons in de overgeleverde teksten nog als ‘droge’ theologie kan toeschijnen, vertolking in beeld wijst ons een andere kant op: woorden zijn daden geworden. Men vond het nodig dit visueel te belijden. Het lijkt dan ook redelijk te veronderstellen dat het doortocht-thema niet alleen te Arles werd toegepast, maar onder Christenen al eerder een geliefd thema was. Van Arkel heeft aannemelijk gemaakt dat de overgeleverde gebeden uit de VI-e eeuwse doopliturgieën (met deze thematische kenmerken) uit Egypte, Ethiopië en Armenië teruggaan op een niet meer bestaande oudere versies uit de tijd van Origenes 13.

Lucca (Toscane) San Frederiana. Het Egyptische leger trekt door de Rode Zee. Doopvont, ca. 1200.
Mirjam met tamboerijn staat naast de vuurkolom.
Mirjam met tamboerijn en Christus monogram. Tekening van een deels verloren gegane sarcofaag uit Arles (nu in Metz).

Doop en dood hebben dus alles met elkaar te maken. Het bijzondere aan de grafkisten is, dat de individuele christen die zich zo begraven liet, aan ons een getuigenis afgeeft. Immers, grafkisten van zulke hoge kwaliteit hadden een productietijd van enige maanden en een begrafenis vond binnen enkele dagen plaats. Dat betekent dat in veel gevallen de kist ruim vóór het sterven van een christen was besteld. Het thema is een belijdenis, hetzij van een individuele patriciër, hetzij van een christelijke gemeente (bij een bisschop). Het thema is geen plaatje maar beeldt de verwachting uit over de dood heen: de overledene is wel ondergegaan in (het water van) de dood, maar herrijst beslist daaruit (zoals Mozes, de prefiguratie van de Christus de zee kliefde en Israël veilig aan de overzijde bracht). De vuurkolom wijst de weg naar het beloofde Land. Daar wordt het zegelied gezongen tot God die sterker is dan alle vijanden. Op één sarcofaagreliëf is zelfs op de tamboerijn van Mirjam het Christusmonogram, het Chi-Rho-teken te onderscheiden. Als de zaak er zo voor staat, dan is voor heil zoekende heidenen de weg naar de doop en de zekerheid van een definitieve reiniging en redding daaraan verbonden een zaak van het hoogste gewicht. Augustinus heeft in de ‘Confessiones’ vanuit zijn eigen leven daar ook getuigenis van afgelegd. Maar Augustinus bedoelde beslist niet dat het doopwater een automatische reiniging en verlossing van zonden zou teweeg brengen. Hij onderscheidde het teken (signum) van de doop van de zaak (res), de geschonken genade. Onze zaligheid ligt in de Handen van Christus.

De doopplechtigheid in het baptisterium

Kelibia. Doopvont met Chi-Rho motief, 6e eeuw.

Op Witte donderdag mochten de competentes het vasten onderbreken door naar het badhuis te gaan. Bisschop Ambrosius voorkwam daarmee dat de doop anders door onwelriekende geuren zou worden verstoord. Zij zouden in de nacht voorafgaande aan de Paasmorgen in het baptisterium naast de basilica worden gedoopt. Ook nu weer werd een geheimenis geopenbaard. Naakt moesten ze voor het doopbekken (piscina) gaan staan, de mannen van de vrouwen met gordijnen afgescheiden, met het gelaat naar het westen. Daar kwam al het kwaad vandaan. De duivel en alle wereldse pracht moesten ze afzweren. Daarna mochten ze zich naar het oosten wenden. Van daar kwam het heil. Na de korte ondervraging: “verzaakt gij de duivel? En zijn al zijn engelen? En zijn verleidingen?” Het antwoord was dan: “Ik verzaak”. Vervolgens werden ze één voor één in de Naam van een Drieenig God gedoopt. Gezien de ondiepte van de meeste waterbekkens (ca. 70 cm) vond de doop meestal niet door onderdompelen, maar door overgieten plaats. De dopelingen stonden niet meer dan tot de middel in het water. Maar er zijn wel enkele diepe doopvonten teruggevonden, die de mogelijkheid van onderdompeling rechtvaardigen.

Ravenna. Johannes doopt Christus in de Jordaan, Baptisterium van de Orthodoxen, ca. 400.

Omdat er bij voorkeur met stromend water werd gedoopt, was er een waterleiding of watergang aangelegd. In nieuwe zendingsgebieden, zoals Bulgarije en Rusland werd in de 5e – 6e eeuw nog in een rivier gedoopt. In Noord Afrika, bij het doopbekken van Kelibia (Tunesië) stond de dopeling boven op het Christusmonogram (met alpha en omega). In Ravenna ontvouwden zich de hemelse gewesten. Bij het omhoogstijgen uit het water aan de overzijde van het vont had de gedoopte christen zelf de gang door de Rode Zee gemaakt en zag hij boven zich, Christus in de Jordaan gedoopt door Johannes omringd door de 12 apostelen in het koepelmozaïek. Sacrament, decoratie en architectuur vormden in het kerkgebouw een liturgische eenheid. De Heilsgeschiedenis werd door beeld, handeling en sacrament gevisualiseerd. Na het ontvangen van het sacrament van de doop gingen de gedoopten in witte klederen gehuld in optocht naar de naastgelegen basilica. De vuurkolom ging voor hen uit, in de vorm van een grote paaskaars 14. Daar ontvouwde zich een volgend mysterie: nu mochten ze plaatsnemen aan de Tafel des Heeren en ontvingen ze de heilstekenen van het verbroken Lichaam en vergoten Bloed. De Spaanse pelgrim Egeria heeft voor ons de kreten van verwondering en extase genoteerd, toen ze op de Paasmorgen tussen 381-384 in Jeruzalem was 15. Toen in de 6e eeuw de kinderdoop de regel werd, verloor deze rijke liturgie geleidelijk haar betekenis.

Samenvattend

Dankzij de vele geschreven bronnen die nog beschikbaar zijn, kan het denken en belijden in de Vroege Kerk nog steeds worden bestudeerd. Maar concrete bouwwerken zoals basilica’s, baptisteria, doopvonten en kleinere objecten van diverse oorsprong en kwaliteit, zoals wanddecoraties, grafkisten en kleine gebruiksvoorwerpen bevatten ook een schat aan kennis die op nadere interpretatie wachten. Zowel de geschreven tekstbronnen als ook de concrete objecten uit de Vroege Kerk krijgen in een wisselwerking van betekenissen een meer concrete gestalte. Het is voor de kunst-/ kerkhistoricus een fascinerende uitdaging om theologische en historische kennis met die van de kunst(-ige) voorwerpen te verbinden. Maar daaronder ligt een nog diepere betekenislaag verscholen. De keuze van een individu of kerkbestuur voor een ‘Doortocht door de Rode Zee’ (op een sarcofaag of doopvont) krijgt pas zijn religieuze zeggingskracht, wanneer dit oude thema ook verbonden wordt met authentieke bevindelijke kennis van de kerk van nu. Het doel van het ‘verstaan’ is om de ervaringswereld van die oude bron met die van de interpreet van nu te versmelten. Dat is de dialectiek van het ‘verstaan’ 16. In de geseculariseerde wetenschap ontbreekt die dimensie, want het moet wel ‘objectief’ blijven. Het onderzoek naar de wereld van de Vroege Kerk veronderstelt vakkennis, maar ook geestelijke betrokkenheid op de vrome levenswandel van de Kerkvaders. Daarom is de conclusie gerechtvaardigd dat dit thema op een sarcofaag of doopvont gebeeldhouwd de uitdrukking is van een beleefd geloof: God redt!

 

Noten

  1. Wace, H. (2013), Dictionary of Christian Biography and Literature, Lemma: Trophimus of Arles. In 417 schreef paus Zosimus brieven aan de bisschoppen van Gallië, ten gunste van Patroclus, bisschop van Arles. In één brief vermeldt hij dat “de Heilige Stoel Trophimus naar Gallië had gezonden, waar hij de bron van het ware geloof was”.
  2. Meer, F. v.d. (1949) Augustinus de zielzorger, p.386-414.
  3. o.c. p.391.
  4. Volgens het reisverslag van Egeria. Zie: Hunink V.; Drijvers J. W. (2011) In het land van de Bijbel, Hilversum.
  5. Jeremia 31: 33. “Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn” Vergl. Jeremia 17: 3 “De zonde van Juda is geschreven met een ijzeren griffie, met de punt eens diamants; gegraven in de tafel van hunlieder hart, en aan de hoornen uwer altaren”
  6. Tertullianus De Baptismo r. 8617 – 8622.
  7. Zie: Catechism of the Catholic Church, par. 1219-1222. New York 1995.
  8. Zie ook: Arkel, D. van (2001) Voor ons de zondvloed. Een onderzoek naar de ontwikkelingen in de doopliturgie aan de hand van het zondvloedgebed. Zoetermeer.
  9. Dölger F.J. (1930) Antike und Christentum, B.2. p. 63-79.
  10. Ambrosius. De officiis, Boek II, par. 10.
  11. Gregorius van Nyssa. De vita Moysis II. 121-126.
  12. Zie Asafs klacht in Psalm 81, 11-17.
  13. Arkel (2001) p. 42.
  14. Zie: J. Veldman Een bij of een vlieg. Jubileumuitgave SBVK, december 2018. Weller, P.T. (1959) Selected Easter Sermons of Saint Augustine. Sermon 1.
  15. Hunink, V. (2010) In het land van de Bijbel. Reisverslag van Egeria, een dame uit de vierde eeuw. Hilversum; Mantz-Van der Meer. A.E.G. (1989) Op zoek naar loutering, Hilversum p.136.
  16. Gadamer, H-G. (1990) Gesammelte Werke I Hermeneutik I. (Grundzüge einer Theorie der hermeneutischen Erfahrung) p.270. Kaufmann. A, Hassemer. W., Neumann U. (Hrsg) (2011) Einführung in Rechtsphilosophie und Rechtstheorie der Gegenwart p. 272.