Augustinus, Brief 55, 15

De dag van Pinksteren omsluit een mysterie. Terwijl zevenmaal zeven negenenveertig is, wordt het aantal van vijftig dagen bereikt, doordat men weer het begin herhaalt en de eerste dag – die ook de achtste is – eraan toevoegt. Deze vijftig dagen vieren wij na ’s Heren verrijzenis, nu niet meer (zoals de veertig dagen vóór Pasen) ten teken van moeizame inspanning, maar integendeel van rust en vreugde. Vandaar dat in die periode het vasten achterwege wordt gelaten, en wij staande bidden, hetgeen wijst op de verrijzenis. Ook wordt in die dagen het alleluia gezongen om aan te geven, dat in de eeuwigheid onze enige taak bestaan zal in het loven van Gods majesteit.

Augustinus, Brief 55, 15 (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht,1964, p. 465)