Citaten van kerkvaders

Hieronder volgen citaten van kerkvaders, geloofsuitspraken die ze in ons nog bekende geschriften hebben nagelaten.

Augustinus, Sermo 378

Wanneer mensen zaken doen met elkaar en zich bij geldzaken gerust voelen door een borgstelling, dan krijgen ze meestal een voorschot, of ze geven er een. Het voorschot geeft het vertrouwen dat de zaak, waarvoor het voorschot is betaald, er ook komt. Christus heeft ons ook een voorschot gegeven: de Heilige Geest. Hoewel Christus ons niet eens kán bedriegen, heeft Hij ons toch gerustgesteld door ons een voorschot te geven. Ook als Hij dat niet zou geven, zou Hij zonder twijfel verwezenlijken wat Hij had beloofd. Wat had Hij beloofd? Het eeuwige leven. Daarvan gaf Hij de Heilige Geest als voorschot. Het eeuwige leven is het bezit van hen die in de hemel verblijven. Het voorschot is de ondersteuning voor hen die onderweg zijn op aarde.

Augustinus, Sermo 378 (Drs. J. van Neer e.a., 'Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar', Baarn 1996, p. 245)

Augustinus, De catechizandis rudibus 40

Doof en stom hield Hij zich zogezegd tegenover wie Hem beledigden, Hij door wie de stomme kon spreken en de dove kon horen. Geboeid is Hij die mensen bevrijdde uit de kluisters van ziekten. Gegeseld is Hij die de gesels van alle pijn uit de harten van de mensen verjoeg. Gekruisigd is Hij die onze kwellingen heeft beëindigd, gestorven is Hij die de doden opwekte. Maar Hij is ook verrezen om nooit meer te sterven.

Augustinus, De catechizandis rudibus 40 (Aurelius Augustinus, Goed onderwijs / Christendom voor beginners, Vincent Hunink en Hans van Reisen, Damon, Budel, 2008, p. 173.)

Augustinus, Belijdenissen 12,23

Laat ik in mijn slaapvertrek gaan en liederen van liefde zingen voor U, zuchtende onuitsprekelijke verzuchtingen in mijn vreemdelingschap en mij Jeruzalem te binnen brengen; mijn hart in mij opheffen naar Jeruzalem, mijn vaderstad, Jeruzalem mijn moeder; en U boven haar als Bestuurder, Verlichter, Vader, Behoeder, Bruidegom; zuiver en sterk genot, vaste vreugde, en geheel en al het onuitsprekelijk goede; alles tegelijk, want U bent het enige hoge en ware goede.

Augustinus, Belijdenissen 12,23 (Uit: Dr. J.A. van den Berg, Reizen met Augustinus, Heerenveen, 2012)

Augustinus, Belijdenissen 13,10

Door Uw vuur, door Uw goede vuur zijn we ontvlamd, en wij gaan. Want wij gaan naar boven, naar de vrede van Jeruzalem. Want ik heb me verheugd in degenen die tot mij zeggen: laten wij naar het huis van de Heer gaan.

Augustinus, Belijdenissen 13,10 (Uit: Dr. J.A. van den Berg, Reizen met Augustinus, Heerenveen, 2012)

Augustinus, Belijdenissen 1,5

Zeg mij omwille van Uw erbarmen, Heer mijn God, wat Gij voor mij zijt. Zeg tot mijn innerlijk ‘Ik ben uw heil’. Ja, zeg dat, opdat ik het hoor. Zie, de oren van mijn hart zijn naar U toegewend, Heer. Open ze en zeg tot mijn innerlijk: ‘Ik ben uw heil’. Ik zal deze stem najagen en U vastgrijpen.

Augustinus, Belijdenissen 1,5 (Uit: Martijn Schrama, Augustinus, de binnenkant van zijn denken, Zoetermeer, 2001)

Augustinus, Belijdenissen 10,43

Goede Vader, die Uw eigen Zoon niet gespaard hebt, terecht is mijn sterke hoop gevestigd op Hem, die aan Uw rechterhand zit, en die ook voor ons bidt, anders zou ik wanhopig zijn. Want veel en groot zijn die ziekten, maar groter is Uw macht tot genezen.

Augustinus, Belijdenissen 10,43 (Uit: Martijn Schrama, Augustinus, de binnenkant van zijn denken, Zoetermeer, 2001)

Augustinus, Belijdenissen 1,1

Groot bent U, God, en zeer prijzenswaardig; groot is Uw kracht en Uw wijsheid is niet te bemeten! En U loven wil de mens, een deel van Uw schepping, de mens die zijn sterfelijkheid met zich meedraagt, meedraagt het getuigenis van zijn zonde, en het getuigenis dat U de hoogmoedigen weerstaat; toch wil de mens U loven, een deel van Uw schepping. U wekt ons ertoe op er plezier in te hebben U te loven, want wij zijn gemaakt naar U en onrustig is ons hart totdat het tot rust komt in U.

Augustinus, Belijdenissen 1,1 (G. Wijdeveld, Aurelius Augustinus, Belijdenissen, Amsterdam, 1997)

Hymne van Ambrosius

O, Glans van de glorie van de Vader,
U, Die licht voortbrengt uit licht,
ja het Licht van het licht en de Bron van het licht bent,
U, die [alle] dagen van de dagen verlicht,
U, Die de ware Zon bent, bestraal [ons],
U, Die straalt met een eeuwige glans,
U, de stralende glans van de Heilige Geest.
stroom in [ons hart] via onze zintuigen.

(…)

Mag [U], Christus, voor ons tot voedsel zijn.
Ja, mag [U], als we [de wijn] drinken, ons vertrouwen zijn.
Mogen wij verheugd de pure verzadiging
van de Heilige Geest ervaren.

Hymne van Ambrosius (Dr. M.A. van Willigen, Aanbidden met Ambrosius in de vroege kerk, Heerenveen, 2020)

Tertullianus, Onze Vader 6

‘Geef ons heden ons dagelijks brood’, moeten we toch eerder in geestelijke zin begrijpen. Christus is namelijk ons brood, want Christus is leven, en brood is leven. ‘Ik ben het brood van het leven’, zegt Hij. En even daarvoor: ‘Het brood is het woord van de levende God, die neerdaalt uit de hemel’. En omdat Zijn lichaam formeel wordt geklasseerd als brood, zegt Hij: ‘Dit is Mijn lichaam’. Door dus te vragen om ons dagelijks brood verzoeken wij om eeuwige duur in Christus en onafscheidelijkheid van Zijn lichaam.

Tertullianus, Onze Vader 6 (Vincent Hunink, Tertullianus & Cyprianus, Onze Vader, Kampen, 2010)

Didachè 10

Brengt als volgt dank nadat u verzadigd bent. Wij danken U, heilige Vader, vanwege Uw heilige naam, die U in onze harten hebt doen wonen en voor de kennis en het geloof en de onsterfelijkheid die U ons door Jezus Christus Uw Knecht hebt doen kennen. Aan U de luister tot in eeuwigheid. Gij, almachtige Heerser, hebt het al geschapen vanwege Uw naam, voedsel en drank hebt Gij de mensen gegeven tot verkwikking opdat wij U zouden dankzeggen. Aan ons hebt U gegeven geestelijk voedsel en drank en eeuwig leven door Uw Knecht. Bovenal danken wij U omdat U machtig bent. Aan U de luister tot in eeuwigheid.

Didachè 10 (A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders 1, Kampen, 1981)

Augustinus, Sermo 189

Laat daarom Christus’ barmhartigheid in onze harten gestalte krijgen. Zijn moeder droeg Hem in haar schoot, laten wij Hem in ons hart dragen. De maagd is door de vleeswording van Christus bevrucht, laten onze harten bevrucht worden door het geloof in Christus. Zij bracht de Verlosser voort, wij moeten lof voortbrengen. Laten we niet onvruchtbaar zijn, laten onze zielen vrucht dragen voor God.

Augustinus, Sermo 189 (Drs. J. van Neer e.a., 'Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar', Baarn 1996, p. 32-33)

Johannes Chrysostomus (349-407)

“Waar is, o dood, uw prikkel?
Waar, o Hades, uw prooi?

Opgestaan is Christus, en jij bent neergeworpen.
Opgestaan is Christus, en de demonen zijn gevallen.
Opgestaan is Christus, en de engelen verheugen zich.
Opgestaan is Christus, en overal heerst het leven.
Opgestaan is Christus, en geen dode is meer in het graf.

Want Christus, opgestaan uit de dood, is de eerste van de ontslapenen geworden.

Hem zij de roem en de kracht in de eeuwen der eeuwen.”

Johannes Chrysostomus (349-407) (Uit: Oude wegen naar het feest, 40 dagen geloofsverdieping uit de vroege kerk, Mattias Rouw)

Augustinus, Sermo 208, 2

Hoe kunt u dat wat u zich in onthouding ontzegt, beter besteden dan door het in barmhartigheid te geven?

Augustinus, Sermo 208, 2 (Drs. J. van Neer e.a., Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar, Baarn 1996, p. 61, Veertigdagentijd)

Augustinus, Sermo 210, 12

Denk toch vooral aan de armen. Berg in de hemelse schatkamer op wat u zichzelf ontzegt door soberder te leven.

Augustinus, Sermo 210, 12 (Drs. J. van Neer e.a., Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar, Baarn 1996, p. 70, Veertigdagentijd)

Augustinus

Als Christus duizendmaal geboren zou zijn in de stal van Bethlehem, maar niet in ons hart, dan was zijn geboorte waardeloos.

Augustinus (Uit: U bent niet ver, Op weg met Augustinus, 2009, Kampen)

Augustinus, 208, 1

De tijd is weer aangebroken (…) om u aan te vuren en aan te sporen om u vuriger en geestdriftiger dan anders te wijden aan het vasten, het bidden en het geven van aalmoezen.

Augustinus, 208, 1 (Drs. J. van Neer e.a., Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar, Baarn 1996, p. 60, Veertigdagentijd)

Cyrillus van Jeruzalem, Catechesen 4, 10

Christus is werkelijk voor onze zonden gekruisigd. Want wanneer u het zou willen ontkennen, dan weerlegt deze plaats u duidelijk: dit gezegende Golgotha, waar wij nu, met het oog op Hem die hier gekruisigd is, samengekomen zijn. (…) Hij is niet gekruisigd voor Zijn eigen zonden, maar opdat wij van onze zonden bevrijd zouden worden. En hoewel Hij toen als mens door de mensen werd veracht en geslagen, toch werd Hij door de schepping erkend als God: want toen de zon haar Heer onteerd zag worden, werd ze verduisterd en trilde ze, omdat ze de aanblik niet kon verdragen.

Cyrillus van Jeruzalem, Catechesen 4, 10

Augustinus, Sermo 272B*

Toen Christus zich met zijn Kerk verloofde, zond Hij haar de heilige Geest. Die Geest werd haar bij wijze van ring gegeven. Hij die haar die ring gaf, wil haar ook de rust van de onsterfelijkheid geven. Laten we van Hem houden, op Hem hopen en in Hem geloven.

Augustinus, Sermo 272B* (Drs. J. van Neer e.a., Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar, Baarn 1996, p. 239-244, Pinksteren, na 412 n. Chr.)

Justinus Martyr, Dialoog met Trypho 36

De vorsten kregen bevel, hun poorten te openen, opdat Hij die de koning der heerlijkheid is, zou binnentreden en zou opstijgen om zich neder te zetten aan de rechterhand van de Vader, totdat Hij zijn vijanden maakt tot een stut onder zijn voeten.

Justinus Martyr, Dialoog met Trypho 36 (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht, 1964, p. 434)

Athanasius, De Incarnatione Verbi 16

Door mens te worden kon de Verlosser beide daden van Zijn liefde volbrengen: ten eerste door de dood voor ons te niet te doen en ons te hernieuwen; aangezien Hij onzichtbaar was, maakte Hij zichzelf, ten tweede, door Zijn werken bekend als het Woord van de Vader, de heerser en koning van de wereld.

Athanasius, De Incarnatione Verbi 16

Ignatius, Aan Polycarpus, III, 2

Wacht op Hem die boven elke tijd is, de tijdloze, de onzichtbare die om ons zichtbaar werd, de ontastbare die niet kan lijden maar om ons leed, die op allerlei manieren om ons volhard heeft.

Ignatius, Aan Polycarpus, III, 2 (A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders 1, Kampen, 1981, p. 113)

Ignatius, Aan de gemeente van Efeze VII, 2

Er is één arts, vleselijk en geestelijk, geboren en ongeboren, God in het vlees gekomen, in de dood waarachtig levend, zowel van Maria als uit God afkomstig, eerst onderworpen aan het lijden, toen niet meer in staat te lijden: Jezus Christus onze Heer.

Ignatius, Aan de gemeente van Efeze VII, 2 (A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders 1, Kampen, 1981, p. 81-82)

Augustinus, Brief 55, 15

De dag van Pinksteren omsluit een mysterie. Terwijl zevenmaal zeven negenenveertig is, wordt het aantal van vijftig dagen bereikt, doordat men weer het begin herhaalt en de eerste dag – die ook de achtste is – eraan toevoegt. Deze vijftig dagen vieren wij na ’s Heren verrijzenis, nu niet meer (zoals de veertig dagen vóór Pasen) ten teken van moeizame inspanning, maar integendeel van rust en vreugde. Vandaar dat in die periode het vasten achterwege wordt gelaten, en wij staande bidden, hetgeen wijst op de verrijzenis. Ook wordt in die dagen het alleluia gezongen om aan te geven, dat in de eeuwigheid onze enige taak bestaan zal in het loven van Gods majesteit.

Augustinus, Brief 55, 15 (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht,1964, p. 465)

Athanasius, Feestbrief I, 10

Na zeven weken, te rekenen vanaf het paasfeest, zullen wij de heilige dag van Pinksteren vieren, die voorheen bij de joden werd voorafgebeeld onder de naam van feest der weken. Het was een termijn, waarop vrijlating en kwijtschelding verleend werk. Kortom het was een dag van volledige vrijmaking.

Athanasius, Feestbrief I, 10 (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht,1964, p. 461)

Cyrillus van Alexandrië, De adoratione in spiritu et veritate

Wij moeten een beeld van Christus zien in het symbool van de schoof, die het eerstelingenoffer is van de korenaren en de vertegenwoordiger van de nieuwe oogst. Christus is immers de eerstgeborene uit de doden, de weg die ons tot de verrijzenis voert, Degene die alles vernieuwt. Het oude heeft afgedaan: ziet, alles is nieuw geworden, zoals de Schrift zegt. De korenschoof werd vóór het aanschijn des Heren gebracht; zo is ook de uit de doden verrezen Emmanuel – nieuwe en onbederfelijke vrucht der mensheid – ten hemel opgeklommen, om in Zichzelf ons allen vóór het aanschijn van de Vader te voeren.

Cyrillus van Alexandrië, De adoratione in spiritu et veritate (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht,1964, p. 456)

Cyrillus van Alexandrië, De adoratione in spiritu et veritate

Het paasfeest herdenkt de dood, die Emmanuel voor ons heeft ondergaan. Maar het feest dat het eerst op Pasen volgt en dat er in waardigheid niet voor onder doet, is de verrijzenis uit de doden, die het bederf afschudt en ons doet overgaan tot een nieuw leven. Wij hebben immers de oude mens afgelegd en hebben ons bekleed met de nieuwe die Christus is. Weet dus in de eerste schoof, in de eerstelingen van de akker en in de eerste korenaren, Christus zelf te zien als het eerstelingenoffer van de vernieuwde mensheid, dat als een heilige gave aan God de Vader wordt aangeboden.

Cyrillus van Alexandrië, De adoratione in spiritu et veritate (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht,1964, p. 455, Pinksteren)

Origenes, Commentaar op Romeinen, V, 10

Allereerst heeft de Heer op het kruis de duivel in de boeien geslagen; vervolgens is Hij diens woning, de onderwereld, binnengedrongen; en vandaar is Hij opgestegen ten hoge, met zich voerend de gevangenen dat wil zeggen degenen, die met Hem verrezen zijn en met Hem in het hemels Jeruzalem zijn binnengegaan.

Origenes, Commentaar op Romeinen, V, 10 (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht,1964, p. 442)

Augustinus, Sermo 263A

Vandaag is onze Heer Jezus Christus opgestegen naar de hemel. Laat ons hart met Hem opstijgen. (…) Zoals Hij immers is opgestegen zonder ons te verlaten, zo zijn ook wij daar nu al met Hem, hoewel met ons lichaam nog niet is gebeurd wat ons is beloofd. (…) Terwijl Hij daar is, is Hij ook met ons. En terwijl wij hier zijn, zijn wij ook met Hem.

Augustinus, Sermo 263A (Drs. J. van Neer e.a., Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar, Baarn 1996, p. 209, Hemelvaartsdag tussen 396 en 400 n.Chr.)

Cyrillus van Jeruzalem, Procatechesis 6

Wanneer de dag van uw huwelijk nabij was, zoudt u dan niet al het overige laten rusten en geheel en al opgaan in de voorbereiding op het feest? Welnu u gaat uw ziel wijden aan haar hemelse Bruidegom. Zoudt u dan de lichamelijke dingen niet verlaten, om de geestelijke te winnen?

Cyrillus van Jeruzalem, Procatechesis 6 (Jean Daniélou, Bijbel en liturgie, Brugge/Utrecht,1964, p. 38, Begin Veertigdagentijd)

Ignatius, Aan de gemeente van Tralles, IX,1-2

Jezus is waarlijk gekruisigd en hij stierf terwijl de hemelse, aardse en onderaardse machten toekeken. Hij is ook waarlijk vanuit de doden opgewekt, omdat zijn Vader hem opwekte. Op dezelfde wijze zal zijn Vader ons die in hem geloven opwekken in Christus Jezus. Buiten hem bezitten we geen waarachtig leven.

Ignatius, Aan de gemeente van Tralles, IX,1-2 (A.F.J. Klijn, Apostolische Vaders 1, Kampen, 1981, p. 95)

Origenes, Hom. in Jes. Nave IX,8

Jezus leest ons de Wet voor wanneer Hij ons de geheimenissen van de Wet openbaart.
Want wij die tot de Kerk behoren verachten de Wet van Mozes niet maar wij aanvaarden haar, mits Jezus ons haar heeft voorgelezen.

Origenes, Hom. in Jes. Nave IX,8 (Kerkvaders - Origenes II, De Benedictinessen van Bonheiden)

Origenes, De Principiis I,1,2

Indien wij ons tot de Heer keren, waar ook het Woord van God is en waar de Heilige Geest geestelijke kennis openbaart, zal de sluier worden weggenomen en dan zullen wij met onthuld gelaat in de Heilige Schrift de heerlijkheid van de Heer aanschouwen.

Origenes, De Principiis I,1,2 (Kerkvaders - Origenes II, De Benedictinessen van Bonheiden, p. 11)

Irenaeus van Lyon, Adversus Haereses V,1,1

Van Hem die volmaakt is van vóór alle tijden, ontvangen wij die geschapen zijn, de wasdom, van Hem die alleen zonder vlek of rimpel en goed is, de gave op Hem te gelijken en van Hem die onvergankelijk is, de onvergankelijkheid.

Irenaeus van Lyon, Adversus Haereses V,1,1 (De Heilige Ireneüs van Lyon, De Benedictinessen van Bonheiden, 1991, p. 111)

Augustinus, Sermo 195

Dit is dus de dag waarop Hij door wie de wereld is geschapen, ter wereld kwam. Dit is de dag waarop Hij door mens te worden onder ons aanwezig is, die in kracht nooit afwezig was.

Augustinus, Sermo 195 (Drs. J. van Neer e.a., Als licht in het hart, Preken voor het liturgisch jaar, Baarn 1996, p. 38, Kerst 411 of 412 n.Chr.)

Irenaeus van Lyon, Adversus Haereses V,1,1

Wij zouden op geen andere wijze de mysteries van God kunnen leren kennen dan door de Menswording van onze Meester, het Woord. Geen ander dan zijn Woord was immers in staat ons de mysteries van de Vader te openbaren, want wie anders kende de gedachte van de Heer of wie anders is zijn raadsman geweest?

Irenaeus van Lyon, Adversus Haereses V,1,1 (De Heilige Ireneüs van Lyon, De Benedictinessen van Bonheiden, 1991, p. 111)

Origenes, De Principiis II,6,2

De zwakheid van sterfelijk begrip lukt het niet te voelen en te begrijpen, dat men zou moeten geloven dat heel die kracht van goddelijke majesteit, het Woord van de Vader zelf en de wijsheid van God zelf, in Wie alle zichtbare en onzichtbare dingen geschapen werden, heeft bestaan binnen de grenzen van die mens die in Judea verscheen; ja, dat de Wijsheid van God binnengegaan is in de baarmoeder van een vrouw en geboren werd als een kind en gekrijst heeft net als het gehuil van kleine kinderen … en dat Hij erg bedroefd was tot de dood toe … en tenslotte ter dood werd gebracht … Als je meent dat Hij God is, dan zie je een sterveling, als je denkt dat Hij een mens is, ontmoet je Hem met buit terugkerend uit de doden, na het rijk van de dood te hebben overwonnen … Om dit uit te spreken in menselijke oren en het in woorden te verklaren, overstijgt verre de krachten van onze verdienste, vernuft of taal. Ik denk dat het zelfs de kracht van de heilige apostelen te boven gaat; ja, de verklaring van dat mysterie zal wellicht boven het begrip van de hele schepping van hemelse machten zijn.

Origenes, De Principiis II,6,2 (Uit: Dr. A. van de Beek, Jezus Kurios, De Christologie als hart van de theologie, Kampen 1998, p. 26, 27)

Brief aan Diognetus, VII 1-2

Het is geen aardse uitvinding die hun is overgeleverd en het is geen sterfelijk idee dat ze menen nauwgezet te moeten bewaren en ze zijn niet het beheer toevertrouwd van menselijke geheimenissen. Maar waarlijk, God zelf, de Almachtige, die alles geschapen heeft, de onzichtbare, heeft van de hemel de Waarheid en het heilige en onbegrijpelijk Woord aan de mensen ingegeven en Hij heeft het in hun harten vastgelegd. Niet door – zoals men zou kunnen vermoeden – een menselijke dienaar te sturen, een engel, een vorst, iemand die dingen op aarde bestuurt of iemand die bestuursmacht in de hemel is toevertrouwd, maar de Maker en Schepper van het al door Wie Hij de hemelen schiep, door Wie Hij de zee binnen zijn eigen grenzen sloot, Wiens geheimenissen alle elementen trouw bewaren, van Wie de zon de afstanden van zijn dagelijkse loop heeft opgedragen gekregen, aan Wie de maan gehoorzaamt als Hij haar opdraagt ’s nachts te schijnen, aan Wie de sterren gehoorzamen als ze de loop van de maan volgen, door Wie alles is bepaald en vastgesteld en onderworpen: de hemelen en wat in de hemel is, de aarde en wat op de aarde, de zee en wat op zee is, vuur, lucht, afgrond, wat in de hoogte is, wat in de diepte is en wat er tussen ligt. Die heeft Hij tot hen gezonden!

Brief aan Diognetus, VII 1-2 (Schrijver onbekend, geschreven rond 150 n.Chr.)

Irenaeus van Lyon, Demonstratio 3

Wij hebben het doopsel ontvangen in de Naam van God de Vader, in de Naam van Jezus Christus, die mens werd, gestorven is en verrezen, laten we ons ook herinneren dat het doopsel het zegel is van het eeuwige leven en de nieuwe geboorte in God, zodat wij geen zonen meer zijn van sterfelijke mensen, maar van de eeuwige God; laten we ons ook herinneren dat God het eeuwig Wezen is en dat Hij verheven is boven alles wat geschapen is, dat alles onder Hem gesteld is …

Irenaeus van Lyon, Demonstratio 3