Begrippenlijst

Hieronder is een lijst van op vroegekerk.nl voorkomende, voor de vroegchristelijke kerk belangrijke begrippen, personen, gebruiken, etc. beschikbaar. De termen zijn gesorteerd op alfabet. Door één van de aanklikbare letters hieronder te selecteren springt u meteen naar de gewenste positie in de lijst.

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

A

Adoptianisme
Een stroming in de vroege kerk die leert dat de mens Jezus door God is aangenomen (=adoptie) als Zijn Zoon, een gebeuren dat dan vaak in verband wordt gebracht met de doop van Jezus in de Jordaan (zie voor deze gebeurtenis: Mark. 1:9-11, Matth. 3:13-17, Luk. 3:21-22).

Agrapha
Onder de Agrapha verstaan we aan Jezus toegeschreven uitspraken die niet voorkomen in de vier canonieke evangeliën, maar wel in andere geschriften van het Nieuwe Testament, in apocriefe of heterodoxe geschriften, of in werken van kerkvaders.

Ambrosius (9)
Ambrosius van Milaan (339-397) was een bisschop in de 4e eeuw in Milaan, Italië. Hij was een belangrijke figuur in de ontwikkeling van de kerk en het Christendom in het West-Romeinse rijk. Hij schreef vele theologische werken, waaronder een aantal gebeden en hymnen die nog steeds in kerkdiensten worden gebruikt. Ambrosius speelde ook een rol in de bekering van de kerkvader Augustinus (354-430) tot het Christendom. Hij stond bekend om zijn sterk en beslissend leiderschap en zijn verdediging van de autoriteit van de kerk tegenover de staat.

Anathema
Officiële veroordeling en uitsluiting van een persoon door de kerk.

Antonius (2)
Antonius de Grote (ca. 251–356) wordt beschouwd als één van de belangrijkste woestijnvaders en grondlegger van het christelijke monnikendom. Hij trok zich rond 270 terug in de Egyptische woestijn om een ascetisch leven te leiden in afzondering, gericht op gebed en meditatie. Zijn voorbeeld inspireerde vele volgelingen en vormde de basis voor de ontwikkeling van kloostergemeenschappen. Antonius' leven werd opgetekend door Athanasius van Alexandrië, wat bijdroeg aan zijn bekendheid in de vroegchristelijke wereld.

Apocrief (1)
Een term die meestal wordt gebruikt in verband met de status van bepaalde geschriften tot de boeken van het Oude en Nieuwe Testament. Apocriefe geschriften worden door de kerk als niet behorend tot één van beide Testamenten beschouwd.Zie ook: Canoniek.

Apologeten
Rationele verdedigers van het christelijke geloof die zich speciaal richtten tot de ontwikkelde heidenen.

Apostel
Een term - afkomstig van het Griekse apostolos (=afgezant, gezondene) - waarmee waarschijnlijk vooral de twaalf apostelen (de elf volgelingen van Jezus, aangevuld met Matthias, zie Hand. 1:23-26) en Paulus worden aangeduid. Het gebruik van deze term lijkt tot deze groep beperkt te zijn gebleven.Tegenwoordig worden enkele auteurs van geschriften kort na de apostolische tijd aangeduid met de naam Apostolische Vaders, maar dat is geen naam die ze aan zichzelf gaven.

Apostolische successie
De opvatting dat het leergezag van de christelijke kerk in een ononderbroken opvolging van bisschoppen teruggaat tot dat van de apostelen en van Christus zelf.

Apostolische Vaders (22)
De geschriften van de Apostolische Vaders zijn een groep van christelijke teksten uit de eerste en tweede eeuw na Christus. Deze teksten bieden inzicht in de vroege geschiedenis en ontwikkeling van het christendom. Ze bevatten onder andere brieven, apologetische fragmenten, een martelaarsakte, een kerkorde, een preek en een apocalyptisch werk. Deze teksten zijn niet canoniek en worden vaak beschouwd als secundair in vergelijking met de canonieke boeken van de Bijbel.

Arianisme (4)
Een tijdens het concilie van Nicea (325 n.Chr.) veroordeelde stroming - genoemd naar de uit Alexandrië afkomstige presbyter Arius (ca.250-336) - die leerde dat Christus het hoogste schepsel is waarin God Zijn wil volledig tot uitdrukking brengt, maar niet God zelf is en dus ook niet van eeuwigheid bij de Vader was.

Athanasius (6)
Athanasius van Alexandrië (ca. 296-373) was een vooraanstaande christelijke theoloog en bisschop in de vroege kerk. Hij staat bekend om zijn uitgesproken verdediging van de Geloofsbelijdenis van Nicea (325) tegen het Arianisme, waarbij hij de goddelijkheid van Jezus benadrukte en het concept "homoousios" (van hetzelfde wezen) ondersteunde. Zijn geschriften, zoals "Over de Menswording" en "Het leven van Antonius" hebben een blijvende invloed gehad.

Augustinus (89)
De Noord-Afrikaanse kerkvader Aurelius Augustinus (354-430 n. Chr.) was één van de grootste en meest bekende figuren uit de vroegchristelijke kerk. Hij heeft een grote invloed gehad op het theologische denken van de West-Europese kerk.

B

Biografie (4)
Een biografie is een geschreven verslag van iemands levensverhaal, waarin gebeurtenissen, ervaringen en prestaties worden beschreven. In de vroege kerk was de biografie een middel om het leven en de leer van belangrijke personen binnen het christendom te documenteren en over te leveren aan latere generaties. Bekende voorbeelden zijn de "Vita Antonii" (Het Leven van Antonius) door Athanasius van Alexandrië en de "Vita Augustini" (Het Leven van Augustinus) door Possidius. Een bijzonder voorbeeld van een auto-biografie is de "Confessiones" (Belijdenissen) door Augustinus.

Bisschop
Bij de eerste christenen was een bisschop de opzichter van hun gemeente, maar sinds het begin van de tweede eeuw werd de bisschop steeds meer van belang als het hoofd van de kerk in een bepaalde stad of streek.

C

Canon (4)
Een term afkomstig uit het Grieks, dat 'richtsnoer' of 'lijst' betekent. Meestal wordt het gebruikt als aanduiding voor het feit dat een bepaald geschrift door de kerk als officieel gezaghebbend wordt beschouwd. Zo zijn de boeken van het Oude en Nieuwe Testament onderdeel van de zogenaamde Canon en als zodanig officieel erkend.

Catacomben (2)
Onderaardse begraafplaatsen in Rome, waar ook christenen zich lieten begraven.

Catechumenen
Catechumenen waren diegenen die zich voorbereidden op de doop om daarmee de officiële toelating tot de kerk te ontvangen. Als voorbereiding op deze doop werden ze allereerst vertrouwd gemaakt met de leer van de kerk, een gebeuren dat onder de term catechese bekend staat.

Christologie (4)
Onder deze term wordt de leer omtrent de persoon en betekenis van Jezus Christus verstaan.

Concilie (2)
Een kerkvergadering.

Constantijn de Grote (16)
Constantijn de Grote was een Romeinse keizer (306-337) die voor het christendom van grote betekenis is geweest. Volgens de overlevering kreeg hij voorafgaand aan de Slag bij de Milvische Brug in 312 een visioen van een christelijk symbool, het Chi-Rho-teken, met de woorden "in dit teken zult gij overwinnen. Hij won de slag en schreef zijn overwinning toe aan de christelijke God. Dit leidde tot religieuze tolerantie voor het christendom dat werd vastgelegd in het zogenaamde Edict van Milaan in 313. Constantijn riep in 325 het Concilie van Nicea bijeen om bepaalde christelijke leerstellingen te bespreken en vast te stellen. Hoewel Constantijn het christendom de wind in de zeilen gaf, is hij niet degene geweest die het tot staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk heeft gemaakt. Dat gebeurde pas door de latere keizer Theodosius I (379-395).

Credo (1)
Een ander woord voor belijdenisgeschrift, een document waarin kernachtig de hoofdlijnen van het geloof onder woorden worden gebracht.

D

De civitate Dei (5)
De civitate Dei, Over de stad van God, is één van de bekendste meesterwerken van kerkvader Aurelius Augustinus (354-430). Het werk is geschreven in de periode van 413 tot 426 en bestaat uit 22 delen. De aanleiding tot het schrijven vormde de val van Rome in 410 en de schok die deze gebeurtenis teweegbracht. Augustinus biedt in dit werk een apologie van de christelijke leer, waarin hij o.a. de beschuldiging weerlegt dat het christelijke geloof de oorzaak van de val van Rome zou zijn. Met name in de tweede helft biedt Augustinus een uitgebreide uitwerking van zijn leer van de twee ‘steden’: de stad van de wereld en de stad van God.

Docetisme
Een stroming in de vroeg-christelijke kerk die veronderstelde dat Jezus niet werkelijk mens geworden is, maar in plaats daarvan in een schijnlichaam was verschenen. Deze opvatting is door de orthodoxie als ketters verworpen.

Donatisme (1)
Als gevolg van allerlei vervolgingen van christenen ontstond er een stroming in Noord-Afrika die streefde naar een zuivere kerk, een kerk die moest breken met de mensen die waren gezwicht onder de druk van buitenaf. Dit leidde tot een schisma met de officiële, katholieke kerk. De taken van de clerus werden door de Donatisten als ongeldig gezien indien er banden waren geweest met de afvalligen. Het Donatisme vond haar grootste tegenstander in Augustinus (354-430).

Dura Europos (2)
Dura Europos was een oude stad gelegen in het huidige Syrië, aan de oever van de Eufraat-rivier. De stad werd gesticht in de 3e eeuw v.Chr. als een fort en werd later een belangrijke handelspost en militaire basis. De stad werd in 256 n.Chr. belegerd en ingenomen door de Sassaniden, een Perzische dynastie, en vervolgens verlaten. Een van de belangrijkste ontdekkingen in Dura Europos is de vroegchristelijke kerk, die in de jaren 20 van de 20e eeuw is opgegraven. De kerk, gebouwd rond de jaren 230-240 n.Chr., was een van de eerste voorbeelden van een vroegchristelijke plaats van aanbidding en een van de oudste bewaard gebleven kerken ter wereld. De kerk had een rechthoekige vorm en was gedecoreerd met fresco's, waarvan er vele bewaard zijn gebleven. De fresco's tonen onder andere scènes uit het leven van Jezus, engelen en heiligen. De kerk is nu een belangrijke archeologische vindplaats en een belangrijk historisch document voor de studie van de vroegchristelijke kunst en architectuur.

E

Ebionieten
Een joods-christelijke stroming in de begintijd van de kerk. Men had bijzondere aandacht voor Jezus als wetsgetrouwe Jood.

Epifanie (3)
Met het feest van Epifanie vierde de vroegchristelijke kerk het moment waarop de openbaring van Jezus Christus aan de wereld plaatsvond, zowel bij Zijn verschijning aan de wijzen uit het Oosten als bij Zijn doop, waar Zijn Goddelijke identiteit werd geopenbaard.

F

Filosofie (1)
Filosofie betekent letterlijk: liefde voor wijsheid. Het staat voor een systematische zoektocht naar waarheid, kennis en de fundamentele aard van de werkelijkheid, het menselijk bestaan en ethiek. In de oudheid had filosofie vaak een sterk metafysische, religieuze component. Intellectuele christenen beschouwden het christendom soms als een filosofie, zelfs als de ware filosofie, waarbij Christus de Wijsheid is. Justinus de Martelaar bijvoorbeeld beschouwde het christendom als de ware filosofie, die de waarheid over God, de mens en de wereld openbaarde. Hij zag de Griekse filosofie als een waardevolle voorbereiding op het christendom, maar hij benadrukte ook dat de volledige openbaring van God te vinden was in Jezus Christus en de christelijke leer.

G

Gnostiek (13)
Met de term Gnostiek wordt een zeer gevarieerde, religieuze beweging uit de eerste eeuwen van onze jaartelling aangeduid. Het doel bestond uit het leven in gnosis (Griekse woord voor kennis') om dieper inzicht te krijgen in het wezen van de Allerhoogste God, de kennis van de oorsprong van de wereld en het doel van het leven op aarde. Daarnaast was het een wijze tot het bereiken van geestelijke verlossing. De mens draagt immers een sluimerende, hemelse kern in zich waarvan het echter een deel is vergeten. Door middel van de gnosis dient dit te worden hersteld, men moet tot het ware inzicht komen.

Goede Vrijdag (5)
Goede Vrijdag werd in de vroege christelijke kerk gevierd als de dag waarop de kruisiging van Jezus Christus werd herdacht. Het maakte deel uit van de Goede Week, die leidde naar Paaszondag. Goede Vrijdag heeft tot op de dag van vandaag voor de kerk deze betekenis.

Gregorius van Nazianze (2)
Gregorius van Nazianze (329–390), ook wel Gregorius de Theoloog, was een kerkvader en verdediger van de orthodoxe christelijke leer tegen het arianisme. Geboren in Cappadocië studeerde hij in Athene, waar hij een hechte band ontwikkelde met Basilius de Grote. Als patriarch van Constantinopel speelde hij een sleutelrol op het Eerste Concilie van Constantinopel (381), waar hij bijdroeg aan de definitie van de Triniteit. Zijn Vijf Theologische Redevoeringen behoren tot de belangrijkste werken over dit thema. Hij schreef ook gedichten en brieven die christelijke spiritualiteit en moraal verkennen. Gregorius’ invloed, zowel in de oosterse als westerse tradities, leverde hem de titel “de Theoloog” op.

H

Hellenisme
Sinds Alexander de Grote (356-323 v.Chr.) was de Griekse cultuur over een zeer groot gebied verspreid. Deze Griekse cultuur beïnvloedde vaak de lokale culturen op een ingrijpende manier. Dit proces van interactie tussen de Griekse en lokale cultuur wordt aangeduid met 'Hellenisme' (Hellas, een oude benaming voor Griekenland).

Homoiousios
Griekse term met de betekenis 'gelijk aan het wezen'. Deze term werd gebruikt bij de grote discussies over de persoon van Christus en wilde uitdrukken dat het wezen van Christus gelijk is aan dat van de Vader. Er schuilt een subtiel verschil met de term 'homoousios', 'van hetzelfde wezen', waarbij de wezens-eenheid tussen de Vader en de Zoon sterker wordt benadrukt. Later werd - met name door de Cappadocische Vaders - de term 'homoiousios' gebruikt, waarbij men echter de strekking van 'homoosios' onderschreef.

Homoousios
Griekse term met de betekenis 'gelijk in wezen'. Een belangrijke term bij de discussie over de persoon van Christus. Men wilde ermee uitdrukken dat Christus van hetzelfde wezen is als de Vader. Een belangrijk verdediger van deze technische term was de kerkvader Athanasius (ca.296-373).

K

Kerst (9)
De vroege kerk vierde met Kerst de geboorte van Jezus Christus, waarbij de nadruk lag op de incarnatie van God als mens.

M

Manichaeïsme (4)
Een dualistische religie, in de derde eeuw gesticht door de Perzische profeet Mani (216-ca.276), bestaande uit een combinatie van elementen uit het gnosticisme, christendom, zoroastrisme en boeddhisme.

Miofysitisme
Het miofysitisme is de leer dat in Christus de goddelijke natuur en de menselijke natuur zijn samengegaan in één godmenselijke natuur, zonder enige scheiding, zonder verwarring en onveranderlijk. Het is een reactie op het nestorianisme. Een belangrijk verschil met het monofysitisme, is dat bij het miofysitisme de menselijke natuur van Christus niet door de goddelijke natuur volledig wordt overgenomen. De christologie van het miofysitisme is ontstaan in Egypte en bedacht door Dioscorus van Alexandrië. De leer wordt door o.a. de Syrisch-orthodoxe, Koptisch-orthodoxe en de Armeens-apostolische Kerk aangehangen. De miofysiete kerken verwerpen de tweenaturenleer van het concilie van Chalcedon, omdat het volgens hun zou neerkomen op het nestorianisme. Door de chalcedonische kerken worden zij echter onterecht beschouwd als monofysieten, ondanks dat het miofysitisme door chalcedoniërs wel als algemeen vatbaar wordt beschouwd. De miofysiete kerken verwerpen namelijk de leer van Eutyches.

Modalisme
Een opvatting waarin men veronderstelt dat Vader, Zoon en Geest aparte verschijningsvormen in de tijd zijn, in plaats van eeuwige personen van het ene goddelijke wezen.

Monarchianisme
Een beweging in het vroege christendom die de eenheid van God wilde handhaven. Dit leidde tot de opvatting dat Christus ofwel pas God werd nadat hij via het doopsel door de Heilige Geest was geadopteerd (zie Adoptianisme), of dat hij slechts een manifestatie was van één enkel goddelijk wezen (zie Modalisme).

Monofysitisme (1)
De leer dat Christus slechts één, goddelijke natuur heeft, waarbij de goddelijke Logos de menselijke natuur volledig heeft aangenomen. Het monofysitisme van Eutyches is tijdens het concilie van Chalcedon (451) veroordeeld. Volgens deze opvatting zou de goddelijke natuur de menselijke geheel hebben opgenomen, terwijl de chalcedonische opvatting stelt dat Christus zowel de goddelijke als de menselijke natuur heeft.

Montanisme (1)
Met het Montanisme wordt een door de kerk als verdacht beschouwde, charismatische beweging aan het einde van de tweede eeuw aangeduid. Deze 'sekte' werd gesticht door Montanus, die zichzelf als de door Jezus beloofde 'parakleet' zag. Na het tijdperk van de Zoon was volgens het Montanisme nu het tijdperk van de Geest aangebroken. Er werd dan ook veel nadruk gelegd op de werking van de Heilige Geest en de daarbij gepaard gaande geestesuitingen, o.a. profetieën. De organisatie-structuur was nogal losjes, wat de ambtsopvatting - als tegenreactie - in de kerk heeft beïnvloed.De kerkvader Tertullianus heeft zich op oudere leeftijd bij deze 'ketterse' stroming aangesloten, maar is - i.v.m. zijn voor de kerk belangrijke theologische invloed - nooit als 'ketter' veroordeeld.

N

Neo-Platonisme
Het Neo-Platonisme is een aanduiding voor de filosofische stroming die vanaf de 3e eeuw na Chr. opkwam, met Plotinus (204-270) als haar belangrijkste representant. Het was een versmelting van de filosofie van Plato, Aristoteles en de Stoa.Plotinus leerde een dualisme: een bovennatuurlijke / bovenzinnelijke wereld van ideeën en daaraan minderwaardig een zichtbare wereld. Aan de top van de ideeën staan de beginselen: God (voor Plotinus: 'to Hèn' (Grieks: 'het Ene')), geest, wereldziel. Alles wat bestaat komt voort uit deze godheid en streeft naar hereniging. Voor de mens is het mogelijk via zuivering en gematigdheid verlichting te bereiken en zo reeds tijdens het aardse leven de ideeën te aanschouwen en deel uit te maken van het Ene.Het christendom maakte dankbaar gebruik van deze filosofie om haar eigen waarheden rationeel te onderbouwen, ondanks het feit dat Porphyrius, leerling van Plotinus, zich fel tegen de christenen en het toepassen van het Neo-Platonisme keerde. Met name Augustinus is, onder invloed van Ambrosius van Milaan, door het Neo-Platoonse gedachtengoed beïnvloed.

Neofiet
Een pasgedoopte christen.

Nestorianen (1)
Aanhangers van de bisschop van Constantinopel Nestorius (ca.381-ca.450), volgens wie Christus uit twee personen bestaat, een goddelijke en een menselijke. Nadat hij door het concilie van Efeze (431) was veroordeeld omdat zijn opvatting onvoldoende rekening houdt met de eenheid in de persoon van Christus, kwamen zijn volgelingen slechts voor in Perzië en verder oostwaarts.

Nomina Sacra (3)
De term 'Nomina Sacra' duidt een groep van namen van God, Jezus of aanverwante begrippen aan die men bij het schrijven in de vroegchristelijke manuscripten van heilige teksten meestal afkortte. Een nomen sacrum bestaat meestal uit twee letters van het oorspronkelijke woord. Boven de letters plaatste men een overspannende streep. Het gebruik werd ingegeven door eerbied voor de betreffende persoon of het begrip.

Voorbeelden van Nomina Sacra (ΙΥ en ΘΥ, die staan voor van Jezus en van God) in een passage uit Johannes 1 uit de 4e eeuwse Codex Vaticanus (B).

P

Paasdatum, onenigheid
Aan het einde van de 2e eeuw was er onenigheid ontstaan over de datum waarop het paasfeest gevierd moest worden. Volgens Eusebius waren het met name de gemeenten in Klein-Azië die vasthielden aan een viering op de Joodse paasdatum, dat wil zeggen op de 14e Nisan (Hist. Eccl. V,23,1). Vermoedelijk betrof het een groot deel van de christelijke gemeenten in het Oost-Romeinse rijk. Het Westen vierde daarentegen het paasfeest op de zondag na het Joodse paasfeest.Nadat de bisscop van Rome, Victor, de gemeenten van Klein-Azië uit de kerk dreigde te zetten kwam een bemiddelingspoging op gang. Twee personen dienen hierbij in het bijzonder te worden genoemd: Irenaeus van Lyon en Polycarpus van Smyrna.

Pasen (6)
Pasen in de vroegchristelijke kerk markeerde de viering van de opstanding van Jezus Christus uit de dood, en werd gevierd als het hoogtepunt van het christelijke geloof.

Pelagianisme (4)
Een door de Britse monnik Pelagius (354-418) in gang gezette elitaire stroming binnen het christendom dat de menselijke vrije wil benadrukte. Niet Gods genade, maar de menselijke wil was doorslaggevend voor de verlossing. Het was Gods genade dat de mens een vrije wil ter beschikking stond.Met name de kerkvader Augustinus (354-430) spande zich aan het einde van zijn leven in om deze leer te bestrijden.

Preken (15)
In de vroegchristelijke gemeente was een preek een toespraak of verhandeling gehouden tijdens bijeenkomsten van gelovigen, zoals in de eerste christelijke bijeenkomsten in huizen of andere gemeenschappelijke ruimtes zoals kerken. Het doel ervan was om de gelovigen te onderwijzen in de leer van Jezus Christus, hen te bemoedigen in hun geloof, en hen te leiden in de praktische toepassing van christelijke principes in hun leven en gemeenschap.

Presbyter
Bij de eerste christenen was een presbyter één van de oudsten die voorging in de eredienst. Aanvankelijk werd er hetzelfde mee bedoeld als een bisschop, maar later werd het de aanduiding voor een priester.

Pseudepigrafie
Wanneer een auteur zijn geschrift uitgeeft op naam van een andere persoon - om daarmee zijn werk extra gezag te geven - hebben we te maken met een pseudepigrafie.

S

Schepping (4)
Het woord "Schepping" verwijst naar het geloof dat God de wereld heeft gemaakt. Dit idee wordt in de Bijbel beschreven in o.a. het boek Genesis, waarin staat dat God de aarde en alles wat erop is in zes dagen heeft geschapen en dat alles wat Hij maakte goed was.

Schisma
Een kerkscheuring.

T

Theotokos
Deze titel werd tijdens de discussies over de persoon van Jezus Christus aan Maria, de moeder van Jezus Christus, verleend en betekent "Moeder Gods". Hiermee werd de goddelijkheid van Christus benadrukt.

V

Valentinianen
Een gnostische stroming uit de tweede eeuw.