Vroege Kerk onderhield zondag al als rustdag1

De Vroege Kerk zag het onderhouden van de zondag lang voor keizer Constantijn als een apostolische instelling. Primaire bronnen vanaf de tweede eeuw geven dit reeds aan, aldus prof. dr. Benno Zuiddam.

De zondag staat in Nederland onder grote druk. Niet slechts in de samenleving en in de politiek, maar ook in de kerk en in de theologie. Daarbij is de verleiding groot om met de stroom mee te gaan, van de nood een deugd te maken en onze theologie aan te passen aan de tijdgeest.

Als het gaat over de historische ontwikkeling van de zondag als rustdag ontstaat gemakkelijk de indruk dat het voor de eerste christenen onmogelijk was om in de eeuwen voor de regering van keizer Constantijn (306-337) rustdag te houden. “De eerste christenen hebben eeuwenlang op zondag gewerkt”, aldus Pieter Verhoeve in een artikel in RD 25-1. Ook in het verslag van het college van dr. Moehn aan de Universiteit Leiden in RD 2-2 komt dit beeld naar voren.

De lezer denkt dan al snel dat de kerk vroeger helemaal geen zondag hield, maar dat er ‘gewoon’ werd gewerkt. De zondag wordt dan een late uitvinding van Constantijn. Vroege christenen deden er niet aan. Gelukkig maar, dan hoeven wij nu ook niet. Wanneer de euro roept, kunnen gemeenteleden gewoon met de stroom mee. Terug naar de Vroege Kerk, zogenaamd.

Deze gedachtegang is echter onhoudbaar in het licht van de kerkhistorische bronnen. Reeds in de Didache, een oud geschrift over de leer van de apostelen, treft men de vermaning aan dat christenen op de dag des Heeren moeten samenkomen en het avondmaal gebruiken. Ignatius (Ep. ad Magnes. ix) brengt het waarnemen van de zondag naar voren als hij zegt dat christenen niet langer de sabbat onderhouden, maar letterlijk leven in het “onderhouden van de dag des Heeren waarop Hij Die ons leven is, herrees.” Onderhouden, niet een uurtje naar de kerk in het duister na een harde werkdag.

Niet ondergronds

De eveneens oeroude brief van Barnabas (xv) bevestigt dat het gevoelen van Ignatius niet op zichzelf staat: “Daarom onderhouden wij ook de achtste dag (de eerste van de week) met blijdschap, de dag ook waarop Jezus herrees van de dood.”

Justinus Martyr (I Apol. lxvii) beschrijft het samenkomen van de kerk op zondag. Dit gebeurde in een tijd zonder auto’s, fietsen of straatverlichting en veronderstelt alleen al uit een logisch oogpunt ten minste een mate van rusten op die dag. Laten we voorzichtig zijn om van de Vroege Kerk een stiekeme ondergrondse beweging te maken. Dat was zij bepaald niet. Lees er gerust Handelingen der Apostelen op na.

Zondagsheiliging in het Romeinse Rijk stond niet gelijk aan zelfmoord. Er was veel meer respect voor godsdienstige overtuigingen dan tegenwoordig, want men geloofde in echte goden, niet in theologiseren. Ook heidense godsdiensten hadden veel feestdagen. Wel vroeg zondagsrust om offers. De kerk van de martelaren was daartoe nog bereid. Wij ook?

Puriteinen

De genoemde bronnen staan niet op zichzelf. Het past bij wat Tertullianus nog maar honderd jaar na de apostolische tijd schrijft. Zijn overgrootvader leefde in de tijd van de apostelen en zijn opa stond er ook vlakbij. Voor hen die geïnteresseerd zijn in wat de Vroege Kerk echt vond van de zondag, is hij dus een interessante bron. Tertullianus spreekt specifiek over de zondagsrust en waarschuwt voor zaken doen op zondag “om geen houvast te bieden aan de duivel” (De orat. xxiii; vgl. Ad nation. I, xiii; Apolog. xvi).

In de vierde eeuw werd deze gevestigde christelijke praktijk slechts bevestigd en officieel gemaakt voor het Romeinse Rijk met burgerlijke zowel als kerkelijke wetgeving (bijvoorbeeld op het concilie van Elivira in 300). Bronnen uit de vierde eeuw geven op niet mis te verstane wijze aan dat alle partijen de zondagsrust zagen als een christelijke en apostolische instelling. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Apostolische Constituties later in de vierde eeuw.

Dat de zondag onderhouden werd, is “zonneklaar”. Al deze vroegkerkelijke geschriften laten zien dat de Kerk reeds ver voor Constantijn de zondag apart zette voor aanbidding en daarbij betaald werk zo veel mogelijk vermeed.

De verplichting tot rust op zondag was echter geen wettisch uitgewerkte regel voor de vroege christenheid. Later, in de zesde eeuw, heeft Caesarius van Arles dat geprobeerd door te voeren. Alleen gebed en stichtelijke boeken waren voor hem geoorloofd op zondag. De puriteinen en de Nadere Reformatie zouden daar later bij aansluiten.

De Vroege Kerk dwong zondagsrust in die zin niet af. Het ging erom zich zo veel als dat praktisch mogelijk was te onthouden van werk. Zolang men regelmatig de kerkdiensten kon blijven bijwonen, vond er geen censuur plaats. Zondagsrust functioneerde als ideaal, niet als ceremoniële wet.

De Vroege Kerk bepaalt ons bij zondagsrust als de infrastructuur voor het volbrengen van verplichtingen jegens God. De zondagsrust was, is en blijft een randvoorwaarde voor gezond kerkelijk leven.

De auteur is presbyteriaans predikant in Australië en buitengewoon hoogleraar Nieuwe Testament, Grieks en kerkgeschiedenis aan de North-West University in Potchefstroom, Zuid-Afrika.

Bron

1