Vroege Kerk niet wereldvreemd1

De vroegchristelijke kerk kreeg een steeds positievere visie op de samenleving. Paulus kende een levendige eindtijdverwachting. Latere nieuwtestamentische auteurs corrigeerden het negatieve imago dat een bekering tot het christendom meebracht.

Dat stelt dr. Annemieke ter Brugge in een proefschrift over de vroegchristelijke kerk, waarop ze vrijdag aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) in Kampen promoveerde. Ter Brugge (1977) studeerde theologie in Groningen. Van 2004 tot 2008 werkte ze als onderzoeker aan de PThU. Sinds 2008 werkt ze als vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG) aan de Bijbel in Gewone Taal (BGT).

In haar studie “Between Rome and New Jerusalem. Christian Citizenship in Some of the Writings of the New Testament and Tertullian of Carthage” (in eigen beheer uitgegeven) analyseert zij de positie van het christendom in de Grieks-Romeinse samenleving van de eerste tot de derde eeuw na Christus. Ze gaat in op de pogingen van christelijke auteurs om antwoorden te vinden op vragen hoe een christen een loyale Romeinse burger kan zijn en hoe het christelijk burgerschap vorm kan krijgen.

Ter Brugge bestudeerde zowel nieuwtestamentische teksten als geschriften van de kerkvader Tertullianus (die eind tweede en begin derde eeuw leefde). Hiermee bestrijkt haar boek het oostelijke en westelijke deel van het Romeinse Rijk. Het werk van Tertullianus is gekozen vanwege diens Romeinse achtergrond en omdat hij aan de basis lijkt te hebben gestaan van een nieuwe fase in het denken over christelijk burgerschap, aldus Ter Brugge.

Ter Brugge corrigeert bepaalde opvattingen over Tertullianus. Hij wordt regelmatig afgeschilderd als een christelijke wereldhater, bekend vanwege de zinnen “Wat heeft Athene met Jeruzalem te maken?” en “Het is zeker, omdat het onmogelijk is” (voorloper van het credo quia absurdum). Volgens Ter Brugge waren zijn eschatologische opvattingen niet bepaald wereldvijandig. Integendeel, de hemelse beloften fungeerden in zijn werk als een middel om mensen te motiveren de juiste beslissingen nemen in het hier en nu. Tertullianus was geen voorstander van isolatie en stimuleerde de christelijke participatie in het maatschappelijk leven, maar wel onder bepaalde restricties. Tertullianus’ eindtijdverwachtingen laten geen devaluatie van de wereld zien. “Om te bepalen wat gepast was voor christenen en wat niet, ontwikkelde Tertullianus een soort van theoretisch kader: de wet van de natuur en de Schrift moesten richtinggevend zijn. Tertullianus heeft een fundamentele bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van een theoretisch kader waarin christenen als volwaardige Romeinse burgers konden functioneren. Dit deed hij door een sterk onderscheid te maken tussen religie en politiek en het eerste – religie – te presenteren als het domein van persoonlijke overwegingen waar het tweede autonoom kan functioneren.”

De promovenda constateert ingrijpende verschillen binnen het Nieuwe Testament ten aanzien van de houding tegenover de wereld.

“Terwijl de auteur van 1 Petrus interactie met de bredere samenleving niet afwijst en zelfs mogelijkheden ziet vanuit een missionair standpunt, beschouwt het boek Openbaring elk contact met de Grieks-Romeinse maatschappij als een bron van gevaar. De auteur doet verwoede pogingen ook andere christenen van dit gevaar te overtuigen.”

Christenen moesten – nadat de wederkomst van Christus uitbleef – hun negatieve imago wegnemen als waren zij disloyaal aan de samenleving en zouden zij het dagelijks leven verachten. Christenen vormden in de eerste twee eeuwen een hechte groep, die soms zwaar vervolgd werd, hoewel niet zo intens en wijdverspreid als voorgesteld wordt, stelt de promovenda.

Ze concludeert dat christenen zich in de tweede en de derde eeuw hebben ontwikkeld tot volwaardige staatsburgers. “Bij Paulus zien we nog een overgangstijd. Hij was vanuit zijn levendige eindtijdverwachting vooral gericht op het winnen van zielen.

Desalniettemin werd hij genoodzaakt aan de opkomende christelijke geloofsgemeenschappen enig praktisch advies te geven hoe hun houding tegenover de wereld diende te zijn. De teneur van zijn advies was om zich te conformeren aan de samenleving en geen aanstoot te geven. Dat neemt niet weg dat Paulus geloofde dat het werkelijke tehuis van christenen alleen met Christus was, Die in de hemel woont.

Zolang het hemelse Jeruzalem niet neergedaald is op de aarde, hebben christenen te maken met moeiten en ontberingen voordat zij hun loon ontvangen.”

Wat kunnen wij van de vroegchristelijke kerk leren als het gaat om de houding ten opzichte van de huidige maatschappij?

“Allereerst confronteert de Vroege Kerk ons met een stukje van onze eigen geschiedenis. Dat is altijd nuttig. Het kan ons helpen in onze zelfreflectie over wie wij zijn en wat het betekent om christen te zijn. Juist in deze tijd, waarin we zien dat de invloed van de christelijke kerk in de samenleving afneemt, kan het voorbeeld van de eerste christenen ons stimuleren om, op dezelfde wijze geïnspireerd, de uitdagingen van onze eigen tijd aan te gaan.”

U stelt dat de eerste christenen zich ontwikkelden tot volwaardige staatsburgers die in de samenleving wilden staan. Hoe komt het dat in de vroegchristelijke kerk de mijding en verachting van de wereld, onder andere door ascese en monnikenwezen, weer terrein won?

“De bekering van Constantijn veranderde alles. Hierdoor hoefde het christendom zich niet langer staande te houden in een vijandige omgeving, maar kreeg het zelf de touwtjes in handen. Sommigen vonden dat wereldlijke macht corrumpeerde en niet te combineren was met de zuivere kerk. En dan zie je al snel dat mensen zich gaan terugtrekken in de woestijn, ver van de wereld, om God te dienen. Uit deze woestijnvaders (en -moeders) ontwikkelt zich het latere monnikenwezen.”

Bron

1
Bron: RD, Kerk & Religie, 29-05-2009, Klaas van der Zwaag.