Verwondering moet leiden tot lofprijzing1

Augustinus verwondert zich in zijn werken over veel zaken. Hij verwondert zich het meest over God. Verwondering moet niet leiden tot ongeloof, maar tot lofprijzing van Hem.

Verbazing en verwondering verbinden we nu vaak aan gebeurtenissen die we logisch niet kunnen plaatsen. We zijn verbaasd en verwonderd over iets en nemen er vervolgens niet zelden afstand van. In het Nieuwe Testament lezen we dat de discipelen eveneens verbaasd en verwonderd zijn over wat Jezus doet en zegt. Ze nemen echter geen afstand van Hem, maar blijven in Hem geloven. Bij hen is er dus sprake van een andere verwondering, van een geloofsverwondering over wat de Zoon van God in Zijn handelen toont en met Zijn woorden duidelijk maakt. De Vroege Kerk leert dat geloofsverwondering onmisbaar is in de lofprijzing van de drie-enige God.

Een richtinggevende tekst die de reden van deze geloofsverwondering laat zien, is Joh. 5:20: “Want de Vader heeft de Zoon lief en toont Hem al wat Hij zelf doet, en Hij zal Hem grotere werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert.” In het daaropvolgende vers komt het wonder van de opstanding van de doden ter sprake, dat zowel door de Vader als door de Zoon zal worden verricht. Op de fresco’s in de catacomben en op talloze vroegchristelijke sarcofagen staat vaak de opwekking van Lazarus afgebeeld. Het was voor de vroege christenen een bewijs van Christus’ kracht en goddelijkheid. Gelovigen mogen hopen op de opstanding uit de doden. Tegelijk mogen zij er ook verwonderd over zijn. Wanneer Augustinus in Ostia met zijn moeder over het eeuwige leven spreekt, is er verwondering, hoop en aanbidding.

Kritische ondertoon

Deze hoop en verwondering komen we heel vaak tegen bij Augustinus. Het is overigens niet zo dat hij zich alleen maar verwondert over God en Zijn grote daden. Augustinus weet zich geraakt door veel dingen, zaken waar wij ons ook over zouden verbazen. In een discussie met andersdenkenden bijvoorbeeld. Augustinus geeft meer dan eens aan verbaasd te zijn over een ingenomen standpunt of mening. In deze verbazing is tegelijk een kritische ondertoon te beluisteren. In het vervolg legt Augustinus dan meestal uit waarom hij zo verbaasd is en brengt hij ook nuances aan.

Een stap verder gaat het als Augustinus het helemaal niet eens is met een ingenomen standpunt of uitgesproken mening. Zo verwijt Augustinus de Manicheeërs, aanhangers van een ketterse stroming, dat ze durven beweren dat God zonder het aannemen van een menselijk lichaam aan de mensen verschenen is. Hij verwondert zich over de onbeschaamdheid van de Manicheeërs dat ze dit durven te verzinnen.

Verwondering is er bij Augustinus wanneer hij kijkt naar een eenvoudige handeling als het wannen van het koren. Er is daarbij veel kaf te zien en relatief gesproken maar weinig koren (Sermo 229/F). Voor Augustinus is het wanproces in deze “sermo” (preek) een beeld van wat er uiteindelijk overblijft van het Joodse volk als de kerk van Christus. In verhouding tot het vele kaf blijft er maar weinig koren over. De verwondering hierover brengt hem evenwel niet tot wanhoop. Augustinus wijst er in deze preek ook op dat iedereen uit het Joodse volk die in Christus gelooft tot het koren zal gaan behoren.

Schepping

Positieve verwondering is er echter bij Augustinus ook heel duidelijk, onder meer over Gods schepping. Hij staat versteld van de wonderen van de zee en in de lucht. Van de schoonheid van de sterrenhemel, de zonnegloed, die van dag tot dag toereikend is, en de maan, die de nachtelijke duisternis doet verdwijnen. In dit verband verwijst Augustinus vol verwondering naar de Schepper: “Ik ben op zoek naar de Kunstenaar.” (in “Psalmum 41 Enarratio”)

Augustinus werd in het bijzonder geraakt door de muziek. Dat valt op diverse plaatsen in zijn “Confessiones” (Belijdenissen) te lezen. Augustinus vraagt zich bijvoorbeeld af wat het belangrijkste is: zich door de muziek te laten meenemen of juist voor de inhoud te gaan. Hij komt uiteindelijk tot de conclusie dat de inhoud er toch nog het meeste toe doet, ondanks de verwondering die er bij Augustinus blijft over de schoonheid van de muziek. Deze verwondering over de schoonheid is essentieel in de geloofsbeleving van de grote kerkvader. Schoonheid in de schepping is voor hem van een hogere orde en verwijst naar God. Daarom moeten we ons daarover ten zeerste verwonderen.

Bijzonder moment

In de “Confessiones” maakt Augustinus ons deelgenoot van een nog heel andere verwondering. Het gaat hierbij bovendien om een bijzonder moment uit zijn eigen geloofsleven. Direct na zijn doop verwondert hij zich over het besluit van God dat Hij de mensheid wilde redden. Deze gedachten van verwondering blijven bij Augustinus dagenlang aanhouden. Hij raakt niet uitgedacht over de wonderlijke diepte van Gods raadsbesluit: “Ik kon mij in die dagen niet verzadigen aan de wonderlijke lieflijkheid, gelegen in de overdenking van de diepte van Uw raadsbesluit tot redding van de mensheid. Wat moest ik huilen bij de hymnen en lofliederen en gezangen! Wat werd ik geraakt toen ik die liefelijk klinkende stemmen in Uw kerk hoorde!” Dat dit bij Augustinus ook tot lofprijzing leidde, vinden we overal in zijn werk terug. In zijn gebeden bij het werk over de Drie-eenheid geeft Augustinus aan God alle eer, roem en aanbidding.

De auteur is oprichter van de Stichting Bijbeluitleg Vroege Kerk. Deze stichting vierde op 15 december haar tienjarig bestaan met een bijeenkomst in de Apeldoornse Victorkerk.

Bron

1
Bron: RD, 15-12-2018, Dr. Marten van Willigen.