Vertaling Judasevangelie1

Door: Lodewijk Dros

Het geheime verslag van de openbaring die Jezus in gesprek met Judas Iskariot vertelde tijdens de week voorafgaande aan de drie dagen dat hij Pasen vierde.
Toen Jezus op aarde verscheen, deed hij tekenen en grote wonderen voor de redding van de mensheid. Terwijl sommigen (wandelden) op de weg van de rechtvaardigheid en anderen op die van de overtredingen, werden de twaalf discipelen geroepen.
Hij begon met hen te spreken over de geheimenissen voorbij de wereld en over wat er zou gebeuren aan het einde. Vaak verscheen Hij niet als zichzelf aan zijn discipelen, maar werd Hij als kind onder hen aangetroffen

Op een dag was Hij met zijn discipelen in Judea, en Hij trof hen bijeenzittend naar de godsdienstige regel. Toen Hij zijn discipelen (naderde), bijeenzittend en de dankzegging over het brood uitsprekend, lachte (Hij).
De discipelen zeiden tot hem: “Meester, waarom lacht u om ons gebed van dankzegging? We hebben gedaan wat goed is.”
Hij antwoordde en zei tot hen: “Ik lach niet om jullie. (Jullie) doen dit niet omdat jullie het willen, maar omdat jullie God hierdoor geprezen wordt.”
Ze zeiden: “Meester, U bent de zoon van onze God.”
Jezus zei tot hen: “Hoe weten jullie dat over mij? Waarlijk (Ik) zeg jullie, geen geslacht van het volk onder jullie zal dat over mij weten.”

Toen zijn discipelen dat hoorden, werden ze kwaad en woedend en vervloekten hem in hun hart.
Toen Jezus hun gebrek (aan inzicht) zag, (zei Hij) tot hen: Waarom voert deze ergernis jullie tot kwaadheid? Jullie God is binnen in jullie en… heeft jullie in je ziel tot kwaadheid verleid. (Laat) een van jullie die (sterk genoeg) is onder de mensen, de ware mens tonen en voor mijn aangezicht gaan staan.”
Ze zeiden allemaal: “Wij zijn zo sterk.”
Maar hun geest durfde niet voor zijn aangezicht te gaan staan, behalve Judas Iskariot. Hij was in staat voor hem te gaan staan, maar hij kon hem niet in de ogen te kijken, en hij wendde zijn gelaat af.
Judas (zei) tot hem: “Ik weet wie U bent en waar U vandaan komt. U komt uit het onsterfelijke rijk van Barbelo. En ik ben niet waard om de Naam uit te spreken van wie U gezonden heeft.”

Jezus, wetende dat Judas nadacht over iets verhevens, zei tot hem: “Verwijder je van de anderen en Ik zal je de geheimenissen van het koninkrijk vertellen. Jij bent in staat om dat te bereiken, maar je zult veel lijden. Want een ander zal jou vervangen, zodat de twaalf (discipelen) weer aangevuld worden met hun God.”
Judas zei tot hem: “Wanneer gaat U me deze zaken vertellen, en wanneer breekt de grote dag van het licht aan voor het geslacht?”
Maar toen hij dit zei, verliet Jezus hem.

De volgende morgen, nadat dit gebeurd was, (verscheen) Jezus opnieuw aan zijn discipelen. Ze zeiden tot hem: “Meester, waar ging U heen en wat hebt U gedaan toen U ons verliet?”
Jezus zei tot hen: “Ik ging naar een ander groots en heilig geslacht.”
Zijn discipelen zeiden tot hem: “Heer, wat is dat grootse geslacht dat superieur is aan ons en dat heiliger is dan wij, dat niet nu in dit rijk is?”
Toen Jezus dit hoorde, lachte Hij en zei tot hen: “Waarom denken jullie in jullie hart over een sterk en heilig geslacht? Waarlijk (Ik) zeg jullie, niemand die uit de aeon geboren is zal dit (geslacht) aanschouwen, en geen engelenleger van de sterren zal over dit geslacht heersen, en geen persoon van sterfelijke geboorte kan er deelgenoot van zijn, want dit geslacht komt van … dat … geworden is. Het geslacht van mensen onder (jullie) is van het geslacht van menselijkheid … kracht die …. (de) andere krachten … waarmee jullie heersen.”
Toen (zijn) discipelen dit hoorden, raakten ze allen verontrust in hun geest. Ze konden geen woord uitbrengen.
Op een andere dag kwam Jezus naar (hen). Ze zeiden: “Meester, we hebben U in een (visioen) gezien, we hadden vannacht grootse (dromen).”
(Hij zei): “Waarom … terwijl je je verstopt?”

Zij (zeiden: “We zagen) een groot (huis met omvangrijk) altaar (en) twaalf mannen – ze waren de priesters, dachten we – en een naam; en een menigte mensen wacht bij het altaar (tot) de priesters de offers (brengen). (Maar) we bleven wachten.”
(Jezus zei:) “Hoe zagen (de priesters) eruit?”
Ze (zeiden:) “(Sommigen) … twee weken, (enkelen) offerden hun eigen kinderen, anderen hun vrouwen, lovend en nederig tegenover elkaar; sommigen slapen met mannen; enkelen doen aan (slachting); sommigen plegen een veelheid aan zonden en daden van wetteloosheid. En de mannen die voor het (altaar) staan, roepen uw (naam) aan, en in al hun daden van tekort worden offers gebracht om te vervullen…”
Nadat ze dat gezegd hadden, waren ze stil, want ze waren verontrust.

Jezus zei tot hen: “Waarom zijn jullie verontrust? Waarlijk, Ik zeg jullie, al die priesters voor het altaar roepen mijn naam aan. Opnieuw zeg ik: mijn naam staat geschreven op dit …. van de sterrengeslachten door de menselijke geslachten heen. (En zij) plantten bomen zonder vrucht, in mijn naam, op een schaamteloze wijze.”
Jezus zei tot hen: “Degenen die de offers van het altaar ontvingen – zo zijn jullie. Dat is de god die jullie dienen, en jullie zijn die twaalf mannen die jullie zagen. De veestapel die jullie zagen, gebracht om te offeren, dat zijn de vele mensen die jullie op een dwaalspoor zetten voor het altaar. … zullen staan en maken gebruik van mijn naam op deze manier, en geslachten van vromen zullen trouw aan hem zijn. Achter hem zal een andere man staan uit de (overspeligen) en een ander zal daar staan uit de kindermoordenaars, en een uit degenen die met mannen slapen, en van hen die zich onthouden en de rest van het volk van smerigheid en wetteloosheid en dwaling, en van hen die zeggen: Wij zijn als de engelen – zij zijn de sterren die alles tot het eindspel brengen. Want tot de menselijke geslachten is gezegd: ,,Kijk, God heeft jullie offer door de hand van priesters ontvangen – dat wil zeggen: een dienaar van dwaling. Maar het is de Heer, de Heer van het heelal, die opdraagt: ,,Op de laatste dag zullen ze tot schaamte gebracht worden.
Jezus zei (tot hen: ) “Staak het offeren dat jullie … bij het altaar, want zij zijn boven jullie sterren en jullie engelen en hebben het eindspel al bereikt. Laat ze (verstrikt) raken, laat ze gaan… geslachten … Een bakker is niet in staat om de hele schepping onder de (hemel) te voeden.
Jezus zei tot hen: “Staak het gevecht met mij. Ieder van jullie heeft een eigen ster… maar hij is gekomen om Gods paradijs te bevloeien en het geslacht dat blijft, want hij zal de (levenswandel) van dat geslacht niet onteren, maar …. tot in eeuwigheid.”

Judas zei tot (hem: “Rabb)i, wat voor vruchten draagt dit geslacht?”
Jezus zei: “De zielen van het hele mensengeslacht zullen sterven. Wanneer deze mensen de tijd van het koninkrijk volmaken en de geest verlaat hen, dan zal hun lichaam sterven maar hun geest zal leven, en ze zullen worden opgenomen.”
Judas zei: “En wat doen de andere mensengeslachten?”
Jezus zei: “Het is onmogelijk om zaad op de (rots) te zaaien en vruchten te oogsten.
Dit is de wijzen … het (onteerde) geslacht … en bederfelijke Sofia … de hand die sterfelijke mensen gemaakt heeft, zo, dat hun zielen opstijgen naar het eeuwige rijk boven. (Waarlijk) Ik zeg jullie…”
Nadat Jezus dat gezegd had, vertrok hij.

Judas zei: “Meester, luister nu naar mij, zoals u ook naar allen geluisterd hebt. Want ik heb een groots visioen gezien.”
Toen Jezus dat hoorde, lachte hij en zei tot hem: “Jij, dertiende geest, waarom tob je je af? Maar spreek, en ik zal geduld met je hebben.”
Judas zei tot hem: “In het visioen zag ik mezelf, terwijl de twaalf discipelen me stenigden en (me zwaar) vervolgden. En ik kwam op een plaats … na U. Ik zag (een huis…) en mijn ogen konden zijn omvang niet bevatten . Grote mensen stonden er omheen, en het huis (had) een dak met beplanting en midden in het huis stond een (menigte, die zei:) ‘Meester, haal mij naarbinnen, samen met die mensen’.”
(Jezus) antwoordde en zei: “Judas, je ster heeft je op een dwaalweg geleid.” Hij vervolgde: “Geen mens van sterfelijke geboorte is waard dat huis binnen te gaan, want dat huis is alleen bedoeld voor de heiligen. De zon noch de maan heersen daar, noch de dag, maar de heiligen verblijven er altijd, in dat eeuwige rijk met de engelen. Kijk, ik heb je de geheimenissen van het koninkrijk verteld en ik heb je onderwezen over de dwaling van de sterren, en … zend het naar …. op de twaalf aeonen.”

Judas vroeg: “Meester, zou mijn zaad beheerst kunnen worden door de heersers?”
Jezus antwoordde en zei tot hem: “… maar je zult veel lijden wanneer je het koninkrijk aanschouwt en al zijn geslachten.”
Toen hij dat hoorde, zei Judas tot hem: “Wat heb ik eraan, dat ik dat ontvangen heb? U hebt mij toch verwijderd van dat geslacht.”
Jezus antwoordde en zei: “Jij wordt de dertiende, en je zult vervloekt worden door andere geslachten – en je zult heersen over hen. In het laatste der dagen zullen ze het vervloeken dat je bent opgestegen tot het heilige (geslacht).”

En een lichtgevende wolk verscheen daar.
Hij zei: “Laat een engel ontstaan om mijn dienaar te zijn”.
Een grote engel, de verlichte goddelijke Zelf Geschapene, verscheen uit de wolk. Vanwege hem verschenen nog vier engelen vanuit een andere wolk, en zij werden dienaren van de engel Zelf Geschapene. De Zelf Geschapene zei: “Laat (…) ontstaan”, en het ontstond …. En hij (schiep) het eerste hemellicht om over hem te heersen. Hij zei: “Laat engelen ontstaan om (hem) te dienen”, en ontelbare aantallen ontstonden. Hij zei: “(Laat) een verlichte eeuwigheid ontstaan”, en het ontstond. Hij schiep het tweede hemellicht om daarover te heersen, tezamen met ontelbare aantallen engelen, om diensten te verlenen. Zo ook schiep hij de andere verlichte eeuwigheden. Hij liet ze erover heersen, en hij schiep voor hen ontelbare aantallen engelen om ze terzijde te staan.

Adamas was de eerste verlichte wolk die nog geen engel ooit gezien had temidden van alle wolken die ‘God’ genoemd worden. Hij liet de onkreukbare (generatie) van Seth ontstaan … de twaalf … de vierentwintig …. Hij liet 72 hemellichten ontstaan in de onkreukbare generatie, in overeenstemming met de wil van de Geest. De 72 hemellichten lieten driehonderd en zestig hemellichten ontstaan in de onkreukbare generatie, in overeenstemming met de wil van de Geest, opdat hun aantal vijf voor elk zou zijn.
De twaalf eonen van de twaalf hemellichten vormden hun vader, met zes hemelen voor elke eon, zodat er 72 hemelen zijn voor de 72 hemellichten, en voor elke (50 van hen 5) uitspansels, voor een totaal van 360 uitspansels. Hun werd gezag toegekend en een (grote) menigte engelen (zonder aantallen), voor glorie en aanbidding, (en vervolgens ook) maagdelijke geesten, voor glorie en aanbidding van al de eonen en de hemelen en hun firmamenten.

De verzameling van deze onsterfelijken wordt de kosmos genoemd – dat wil zeggen, verdoemenis — door de Vader en de 72 hemellichten die bij de Zelf Geschapene horen en zijn 72 eonen. In hem verscheen de eerste mens met zijn onkreukbare krachten. En de eon die met dit geslacht verscheen, de eonen waarin de wolk van kennis en de engel, wordt EL…. eon genoemd … daarna … zei: “Laat twaalf engelen ontstaan om over de chaos en de (onderwereld) te heersen”. En zie, uit de wolk verscheen een (engel) wiens gezicht in vuur en vlam stond en wiens verschijning was bezwadderd met bloed. Zijn naam was Nebro, wat ‘rebel’ betekent, anderen noemen hem Yaldabaoth. Een andere engel, Saklas, verscheen uit de wolk. Aldus schiep Nebro zes engelen – benevens Saklas – om zijn dienaren te zijn, en die brachten twaalf engelen in de hemelen voort, en elk van hen kreeg een deel van de hemelen toegewezen.

De twaalf heersers spraken met de twaalf engelen: “Laat elk van jullie … en laat ze … geslacht… engelen”.
De eerste is (S)eth, die Christus wordt genoemd.
De (tweede) is Harmatoth, die is …
De (derde) is Galila.
De vierde is Yobel.
De vijfde (is) Adonaios.
Dit zijn de vijf die heersten over de onderwereld, en bovenal over chaos.

Toen zei Saklas tegen zijn engelen: “Laat ons een menselijk wezen scheppen naar het beeld en de gelijkenis. Zij vormden Adam en zijn vrouw Eva, die in de wolk Zoë genoemd wordt. Want onder die naam benoemen alle geslachten de man en elk van hen noemt de vrouw bij deze namen. Welnu, Saklas beval niet … behalve … geslachten … deze …. En de heerser zei tot Adam: “Je zult lang leven, met je kinderen”.

Judas zei tot Jezus: “Welke lengte van tijd zal het menselijke wezen leven?”
Jezus zei: “Waarom vraag je jezelf dit af, dat Adam en zijn generatie de spanne tijds heeft geleefd op de plek waar hij zijn koninkrijk heeft ontvangen, in hoge ouderdom met zijn heerser?
Judas zei tot Jezus: “Sterft de menselijke geest?”
Jezus zei: “Dat is waarom God opdracht gaf aan Michael de menselijke geest aan hen te leen te geven, zodat ze dienstbaar kunnen zijn, maar de Grote gaf Gabriel opdracht geesten aan het grote geslacht toe te kennen zonder een heerser – dat wil zeggen: de geest en de ziel. Daarom, de (overige) zielen ….

… licht … rondom … laat … geest in je woont in dit vlees temidden van de generatie van engelen. Maar God zorgde ervoor dat kennis gegeven werd aan Adam en degenen met hem, opdat de koningen van chaos en de onderwereld niet de baas over hen zouden spelen.
Judas zei tot Jezus: “En wat zullen die geslachten doen?”
Jezus zei: “Waarlijk ik zeg u, de sterren zullen alleen het werk voltooien. Als Saklas de tijdspanne die hem is toebedeeld voltooit, zal hun eerste ster verschijnen met de geslachten, en ze zullen voltooien wat ze zeiden dat ze zouden doen. Daarna zullen ze ontucht plegen in mijn naam en hun kinderen afslachten en zij zullen … en … mijn naam, en hij zal … uw ster over de dertiende eon.”
Daarna lachte Jezus.
(Judas zei:) “Meester, (waarom lacht u ons uit?)”
(Jezus) antwoordde (en zei:) “Ik lach niet om jullie, maar om de dwaling van de sterren, omdat deze zes sterren ronddolen met deze vijf strijders, en ze zullen allemaal vernietigd worden, tezamen met hun schepsels.”

Judas zei tot Jezus: “Luister, wat zullen degenen doen die in Uw naam gedoopt zijn?”
Jezus zei: “Waarlijk, ik zeg (jullie), dit dopen … mijn naam … tot mij. Waarlijk (ik) zeg jullie, Judas, (zij die) aan Saklas offerren … God ….. alles dat kwaad is.
Maar jij zult ze allemaal overtreffen. Want jij zult de mens opofferen die mij bekleedt.”

Jouw hoorn is al ten hemel gerezen,
je toorn is ontbrand,
je ster is helder getoond,
en je hart is …

“Waarlijk … je laatste … geworden …. treuren …. de heerser, aangezien hij vernietigd wordt. En dan zal het beeld van het grote geslacht van Adam worden geprezen, want eerder dan hemel, aarde en de engelen zal dat geslacht, dat van het eeuwige koninkrijk is, bestaan. Kijk, alles is je nu verteld. Richt je ogen ten hemel en kijk naar de wolken en het licht en de sterren er omheen. De ster die de weg wijst is jouw ster.”
Judas richtte zijn ogen ten hemel en zag de oplichtende wolk, en hij ging er binnen. Zij die op de grond stonden hoorden een stem uit de wolk, zeggende … groot geslacht…..

Hun hogepriesters mompelden want (hij) was het gastenverblijf binnengegaan voor zijn gebeden. Maar sommige schriftgeleerden hielden hem nauwlettend in de gaten, want ze waren bang voor het volk aangezien zij hem allen aanzagen voor een profeet. Zij liepen op Judas toe en zeiden tot hem: “Waartoe ben je hier? Je bent een ware volgeling van Jezus.”
Judas antwoordde hem wat ze wilden horen. En hij ontving wat geld en droeg hem over aan hen.

Het evangelie van Judas.

Bron

1
Bron: Dit artikel is met toestemming overgenomen uit: Trouw, 12 april 2006.