“Uitverkiezing maakt dankbaar en nederig”1
De leer van de uitverkiezing bij Augustinus maakt mensen niet onzeker of passief, maar dankbaar en nederig, juist stimulerend om te volharden in de genade. Daarbij is verkiezing geen individualistisch gebeuren, maar wordt ze beleefd in de gemeenschap.
Dat betoogde drs. Bart van Egmond op een congres over kerkvaders over het thema “Mystagogie”, georganiseerd door het Centrum voor Patristisch Onderzoek (CPO), donderdag en vrijdag in Utrecht gehouden.
Van Egmond (Kampen) belichtte de spiritualiteit van Augustinus in de zogeheten semipelagiaanse werken. In deze werken wil Augustinus de lezers een weg voorhouden om God te ervaren en heiligheid na te streven. “Hij spreekt over predestinatie in de context van het geloof en richt zich tot gelovigen die ervaren dat zij geloven maar worstelen met heiligheid. Hij erkent het werk van God in hen. Maar om God naar behoren lief te hebben, moeten zij weten waar hun liefde vandaan komt: van de onverdiende goedheid van God.”
Gods genadige verkiezing van de een en het laten van anderen in hun staat van verlorenheid kan volgens de kerkvader niet verklaard, maar alleen erkend worden. “Wie van God een verklaring vraagt, laat zien dat hij niet werkelijk het wezen van de genade heeft begrepen.”
Dr. Erik de Boer (VU) betoogde dat de leer van de predestinatie niet alleen kenmerkend was voor de late Augustinus, maar al aanwezig was in een van zijn vroegste werken, “Ad Simplicianum” (397), geschreven in het eerste jaar van zijn bisschopsambt. Augustinus’ lezing van Romeinen 7 en 9 was voor hem de sleutel voor het verstaan van de goddelijke verkiezing. Volgens De Boer mag men Romeinen 9 echter niet zien als een klassieke tekst over de verkiezing, met voorbijgaan van de achtergrond ervan: Gods onberouwelijke verkiezing van Israël, ondanks de verwerping van Hem door velen.
Augustinus’ opponent Pelagius kwam ook aan de orde. Peter van Egmond (VU) betoogde dat Pelagius en zijn volgelingen verschillende belijdenissen schreven waarin zij zich verdedigden tegen beschuldigingen van hun tegenstanders. Was in de eerste eeuwen een geloofsbelijdenis (zoals van Nicea) vooral bedoeld om het gemeenschappelijke geloof te belijden, ook het tegenovergestelde kwam voor: belijdenis als middel om het eigen geloof te bevestigen. Vooral degenen die verdacht waren vanwege ketterij, vonden in geloofsbelijdenissen een middel om hun eigen orthodoxie te onderstrepen, zoals Pelagius.
Mystagogie als inwijding in het leven als christen werd door kerkvaders breed uitgewerkt. Dr. Johan Leemans (Leuven) benadrukte de rol van de liturgie daarbij. “Met name de preek was het geëigende middel in de Vroege Kerk waardoor mensen ingewijd werden in de christelijke gemeenschap. De prediker wilde niet alleen informatie overbrengen, maar ook impact hebben op zijn hoorders, zodat zij hun leven veranderden.”
De rol van de kerk als plaats van gemeenschap waar rituelen plaatsvonden was van groot belang. Hoe belangrijk de geestelijke betekenis van de doop was als aanduiding van de onzichtbare dingen door het water, belichtte dr. Marten van Willigen (Tilburg) aan de hand van Ambrosius.
Dr. Gerard Rouwhorst (Tilburg) onderscheidde verschillende kerkmodellen in de Vroege Kerk. Er waren kleinschalige groepen die kritisch stonden ten opzichte van de ‘wereld’ en als gevolg daarvan een radicale bekering leerden. Daarnaast waren er gnostieke richtingen, die een sterke nadruk legden op de spirituele levensweg van het individu. Ten slotte was er de breed geschakeerde kerk van de 4e en de 5e eeuw waarin verschillende soorten christenen leefden, variërend van catechumenen die hun doop uitstelden tot actieve christenen die deelnamen aan de wekelijkse avondmaalsviering.
Dr. Aza Goudriaan (VU) stond stil bij de apologetiek van de kerkvaders. Zij deden uiteindelijk niet een beroep op natuurlijke, redelijke vermogens, maar namen hun uitgangpunt in de profetische geschriften van de Bijbel. Dat was zelfs het geval bij Justinus Martyr, die met zijn leer van de algemene verlichting van de heidenen door de Logos een erg positief mensbeeld verried. “Hij besefte echter dat een goddelijke tussenkomst van genade nodig is om de waarheid van het christendom te aanvaarden.”