Judasevangelie / De kus die Jezus bevrijdde1
Door: Lodewijk Dros
De vondst van het Evangelie van Judas is spectaculair voor wetenschappers, en voor anderen is het ‘leuker dan de Da Vinci Code’, zegt professor Hans van Oort. Vandaag wordt de Judas-tekst publiek gemaakt.
PEUAGGELION NIOUDAS zijn de laatste woorden van een document dat vandaag gepubliceerd wordt. Het is de titel van een opzienbarend geschrift: het Evangelie van Judas.
Op de hele wereld heeft maar een klein gezelschap de tekst gelezen. Een van hen is Hans van Oort, hoogleraar patristiek en gnostiek in Nijmegen.
Klopt het gerucht dat deze tekst het eerherstel is voor Judas, die de geschiedenis is ingegaan als de verrader van Jezus?
Van Oort bladert in zijn aantekeningen. “Jezus zegt ergens tegen Judas: Jij bent de discipel die me echt begrepen heeft. ‘Jij zult alle andere (discipelen) overtreffen. Jij moet offeren de mens die mij bekleedt’. Die ‘mens’ is de uiterlijkheid. De ware Jezus is de innerlijke Jezus, zijn ziel, zijn spirituele zelf dat gevangen zit in het lichaam. Judas bevrijdde Jezus van dat lichaam door hem over te leveren. Zo kon Jezus naar het lichtrijk gaan. Judas heet de dertiende discipel. En letterlijk: ‘de ster’. We zien hier Judas in het werkelijke licht. Net als Jezus is hij een gnosticus. Dat is een heel ander beeld dan we kenden.”
Van de alleen maar ‘verraderlijke’ Judas wilde Van Oort al langer niet weten. “In de oudste lagen van het Nieuwe Testament komt hij niet zo voor. Daar is hij niet zozeer de verrader van Jezus, maar de discipel die meewerkt aan de uitvoering van Gods heilsplan.” Hoe komt Judas dan toch aan zo’n slecht imago? Van Oort: “Door de tijd heen is hij steeds slechter gemaakt. Judas met zijn zilverlingen was Jehuda, was de geldbeluste, verraderlijke Jood.” Van Oort wijst op de vertaling van het Griekse werkwoord paradidonai in de Bijbel. “Dat betekent ‘overgeven’, ‘overhandigen’, maar als Judas in de buurt is, wordt het al gauw ‘verraden’. Als je het Judasevangelie leest, begrijp je dat het niet meer vol te houden is om paradidonai als ‘verraden’ te vertalen.”
Dat heeft niet alleen voor Bijbelvertalingen gevolgen, ook voor sommige liturgische teksten. ‘De nacht van het verraad’, dat kán niet meer, vindt Van Oort. “Het moet zijn: De nacht waarin Jezus overgeleverd werd.”
En hoe en waarom werd hij overgeleverd? Van Oort: “Dat blijft een mysterie.”
Zou het Judasevangelie geen vervalsing kunnen zijn?
Van Oort is stellig: nee. “Op de hele wereld is maar een handvol specialisten dat zo’n tekst kan verzinnen. Het Judasevangelie is knap ingewikkeld. Bijna niemand kan zo’n verhaal in elkaar zetten.”
Er is nog een reden om niet aan de authenticiteit te twijfelen. “Het papyrus is met de C14-methode gedateerd: tussen 220 en 340 na Christus, ouder dus dan de Nag Hammadi-geschriften. Ook de inkt is getest: derde eeuw.”
Het gevonden manuscript is in het Koptisch gesteld, maar, zegt Van Oort, het is een vertaling van een Grieks origineel. Dat moet voor 180 geschreven zijn, want toen bestreed de kerkvader Ireneus het al in zijn boek ‘Tegen de ketterijen’. Van Oort gaat nog een stap verder terug in de tijd. “Ireneus heeft de strekking goed begrepen, maar waarschijnlijk heeft hij het Judasevangelie niet zelf gelezen. Ik denk dat hij een andere bron had: de apologeet Justinus Martyr, die er in zijn geschriften ook al tegenin was gegaan, anno 160.”
Wellicht, oppert Van Oort, is het zelfs al in 120 op schrift gesteld. “Dat is nog altijd zestig jaar na het oudste evangelie, dat van Marcus, maar er zitten zeker tradities in die teruggaan tot de oergemeente.
In gnostieke geschriften vind je vaak merkwaardige voorstellingen, maar de gemeenschap waarin die teksten functioneerden, bestond wel uit christenen. Zo noemden ze zichzelf, zo beschouw ik ze als wetenschapper ook. De oudste christenheid was zeer veelkeurig.”
De vroegste christenen waren van afkomst Joods, en hun manier van denken is te vinden in het Judasevangelie. “Zij hebben niet het discursieve denken van de Grieken later, maar ze zijn heel beeldend.”
Zondagavond zendt National Geographic een documentaire uit over het Judasevangelie (9 april, 22-24 u). De zender heeft de rechten op publicatie van het Judasevangelie gekocht. Klopt het programma inhoudelijk?
“Het is een mooi artistiek product”, zegt Van Oort erover. Maar een scène waarin nagespeeld wordt hoe een boer de codex in een stenen kistje in een grot vindt, ‘die neem ik met een forse korrel zout’. “Kijk, als ik in Makkum een schat vind, dan zeg ik misschien wel dat-ie in Vaals lag. Gaan ze de Vaalserberg afgraven, kan ik in Friesland verder zoeken.”
De planning van National Geographic getuigt van gevoel voor publiciteit: de uitzending valt in de periode die binnen de christelijke traditie gewijd is aan het lijden en sterven van Jezus – en aan Judas’ ‘verraad’. Ook is National Geographic de verfilming van Dan Browns ‘De Da Vincicode’ net te vlug af: die komt in mei uit.
De ontdekkingsgeschiedenis van het Judasevangelie leent zich prima voor een smeuïge documentaire. Van Oort: “Die is mooier van De Da Vinci Code, want dit is echt gebeurd. Dreigingen met moord en doodslag, een gesmokkelde codex, die ook nog eens geroofd is. En zwaar gemaltraiteerd: iemand heeft die papyri, dat is levend materiaal, in een ijskast gelegd en weer ontdooid. Daar wordt een tekst niet leesbaarder van.”
De codex dook in de jaren zeventig op in het Midden-Oosten onder smokkelaars en louche handelaren in oudheden, om ongezien weer te verdwijnen. Pogingen om de mysterieuze documenten te kopen, liepen op niets uit. De prijs, drie miljoen dollar, was te hoog, en er was nog een probleem: aan dergelijke vondsten hangt meestal een onzichtbaar etiket: ‘illegaal’.
In 1999 wist de Zwitserse galeriehoudster Frieda Tchacos Nussberger de spullen alsnog te verwerven, voor naar verluidt maar drie ton. Ze richtte er de Maecenasstichting voor op, die garant moest staan voor restauratie en wetenschappelijke openbaarmaking.
Toch blijft het pakketje van 33 min of meer gehavende papyri smokkelwaar, daar is Van Oort wel van overtuigd. “Gelukkig gaat het straks naar het Koptisch Museum in Caïro. Net als de Nag Hammadigeschriften.”
Vorig jaar, toen de vondst plotseling wereldwijd bekend werd, analyseerden en speculeerden deskundigen en bijna-deskundigen er op los, op grond van uitgelekte fragmenten. Maar toen al, zo wist Van Oort vrijwel zeker, was duidelijk dat die fragmenten niet allemaal bij het Judasevangelie hoorden. Ze gaan over de figuur ‘Allogenes’, de ‘vreemdeling’, ‘van een ander geslacht’.
Toen al tekende zich af dat de codex niet drie, maar vier geschriften bevatte. Voor het gemak noemt Van Oort de stukken die over Allogenes gaan, het Allogenes-tractaat. Hier is Allogenes, in de gedaante van de Bijbelfiguur Seth, de ware gnosticus.
In de boekenkast van Van Oorts Zeister studeerkamer staan tientallen delen van de ‘Nag Hammadi & Manichaen Studies’, waarvan hij een van de uitgevers is. Daar komt er eentje bij, zegt hij: de wetenschappelijke uitleg van het Judasevangelie.
Aan een Nederlandse vertaling denkt Van Oort niet meteen. De reconstructie van de zwaar beschadigde codex is nog niet helemaal klaar.
Bovendien, zegt Van Oort met een vrolijk lachje, “weet ik dat er losse vellen verhandeld zijn. De Maecenasstichting heeft ze niet allemaal verworven, ik vermoed dat er nog wel een paar boven water komen.”
Hij noemt er zelfs een naam bij: James Robinson, een Amerikaanse Bijbelgeleerde die met Van Oort werkt aan de serie ‘Nag Hammadi & Manichaean Studies’ van Brill in Leiden. “Begrijp me goed: Het is alleen maar een vermoeden.”
De Codex Tsachos
Het Judasevangelie is een van vier geschriften in de ‘Codex Tsachos’, genoemd naar de antiekhandelaar die het document aankocht. Daarin zitten ook de Brief van Petrus aan Filippus, ‘(De eerste openbaring van) Jakobus’ en een titelloos geschrift over Allogenes (‘vreemdeling’). Het laatste is nieuw, de eerste twee waren al (deels) bekend uit de Nag Hammadi-vondsten. Die documenten stammen uit ongeveer 350 en kwamen in 1945 tevoorschijn in Egypte. Inhoudelijk past het Judasevangelie daarbij, maar het is ouder. Ook dit is een gnostisch geschrift. De gnosis (‘kennis’) is intuïtief inzicht dat het ware zelf van de mens bevrijdt.
De lotgevallen van het Judasevangelie
Aan de oever van de Nijl, in Midden-Egypte vindt een boer in de jaren zeventig in een vervallen leisteengroeve een stenen kistje met manuscripten – maar er zijn ook andere lezingen van de vondstgeschiedenis van het Evangelie van Judas. De papyri (naast gnostische geschriften ook een wiskundige verhandeling en een griekse Exodus-vertaling) komen in handen van louche handelaren die ze het land uit smokkelen naar Zwitserland. In 1983 mislukt het aankopen door bonafide belangstellenden, vanwege de prijs. In 1991 gaat het weer fout: alle gemaakte afspraken worden afgezegd omdat de eerste Irak-oorlog begint en de Egyptische handelaar zijn land niet uitdurft. In 1999 lukt het galeriehoudster Frederique Tschacos wel. De codex ligt dan in een Amerikaanse kluis, zwaar aangetast: versnipperd, verkleefd. Bovendien is misschien wel de helft van de vellen zoek – waarschijnlijk los verkocht. De uiteindelijke overdracht verloopt moeizaam, mede door tussenkomst van een Nederlandse ‘kunsthandelaar’, Michel van Rijn. Maecenas, een Zwitserse stichting, draagt nu zorg voor herstel, uit- en teruggave. Het Judasevangelie telt 26 pagina’s (13 folio’s), met ongeveer 2300 woorden in het Koptisch, de (nu dode) taal die in Egypte in zwang was. De codex bevindt zich nu in Zwitserland. De bladen, vele fragmenten en talloze snippers, zijn tussen glasplaten gezet.
Wat hoort bij het Nieuwe Testament, wat niet?
De oudste christelijke documenten zijn de brieven van Paulus. Bij de samenstelling van wat nu het Nieuwe Testament heet, voegden zich al snel de vier evangeliën (overleveringen over Jezus, tweede helft eerste eeuw). Daarnaast kwamen andere geschriften met ‘apostolisch gezag’, geschreven door (of op naam van) een erkend getuige van Jezus. Eind tweede eeuw is een voorlopige bundeling erkend, al bleven er andere verzamelingen als ‘canon’ in omloop. Zo waren de brieven van Jacobus en Judas, maar ook de Openbaring van Johannes omstreden. Langzaam kristalliseerde een collectie uit van betrouwbaar geachte, geïnspireerde boeken, officieel bevestigd in Noord- Afrika aan het eind van de vierde eeuw. Daarnaast circuleerden ‘apocriefe’ teksten die de canon niet haalden, zoals de eens populaire Brieven van Clemens en van Barnabas, en de Pastor van Hermas. In gnostische kringen ontstond het Evangelie van Thomas (Jezus-spreukenverzameling), dat van Maria Magdalena, van Petrus, Filippus en Judas. Ook was er een Ebionietenevangelie, een van de Nazareners, van de Hebreeërs en van de Egyptenaren en een proto-evangelie van Jacobus.