De zondag van Constantijn1

Constantijn de Grote riep de zondag uit tot algemene rustdag in het hele Romeinse Rijk. Boeren mochten zo nodig vrij en ongehinderd het werk op de akkers verrichten. Zelf trok de keizer zich het liefst terug in zijn gebedsruimte, waar hij de Schriften ter hand nam en zich wijdde aan de overdenking van de goddelijk geïnspireerde beloften.

Het leven wordt beheerst door de tijd en het vaste patroon van jaren, maanden, weken en dagen. Een van de vier hoort echter niet in het rijtje thuis. Dat is de week, omdat hij een geheel eigen tijdseenheid vormt die niet afhankelijk is van de beweging van de hemellichamen. Bij jaar, maand en dag is dat wel het geval.

De Romeinen in Italië kenden vanouds een week van acht dagen. In de steden werd er elke achtste dag markt gehouden en vonden er allerlei openbare evenementen plaats. In de eerste en de tweede eeuw maakte de achtdaagse week onder invloed van het jodendom echter geleidelijk plaats voor een zevendaagse week, waarin de namen van de dagen gekoppeld zijn aan de zon, maan en planeten.

Voor de christenen was van meet af aan de eerste dag van de joodse zevendaagse week een bijzondere dag. In de Romeinse telling van de dagen was dit de tweede dag, die aan de zon was gewijd. Zij vierden de eerste dag na de sabbat, in dankbare herinnering aan de opstanding van de Heere, de “Zon der gerechtigheid”. In de vroegchristelijke Brief van Barnabas (15:9) lezen we: “Wij vieren de achtste dag (de eerste dag na de sabbat, WHThM) met vreugde. Op die dag is Jezus opgestaan van de doden.”

Wat maakte deze dag tot een bijzondere dag voor christenen? Dat was niet het vrijgesteld zijn van het gewone dagelijkse werk. Wat de dag tot een feestdag maakte, was de samenkomst op zondagavond met de gemeenschappelijke maaltijd van de Heere.

Rustdag

Constantijn de Grote bracht verandering in de bestaande praktijk door te bepalen dat de tweede dag van de Romeinse planetenweek – en dat is de eerste dag volgens de joods-christelijke telling – in het gehele Romeinse Rijk een algemene rustdag zou zijn. Op 3 maart 321 schreef de keizer, die op dat moment in Illyricum verbleef, aan de bestuurder Helpidius in Rome: “Alle rechters, de bevolking van steden en allen die in de nijverheid werkzaam zijn, moeten rusten op de vererenswaardige dag van de zon. Alleen de boeren zullen vrij en ongehinderd het werk op de akkers verrichten, omdat het vaak voorkomt dat geen dag geschikter is om het zaad aan de voren toe te vertrouwen of de wijnstokken te planten in de gaten die daarvoor gegraven zijn. Aan de gunst van het ogenblik, waarvoor de hemelse voorzienigheid gezorgd heeft, mag niet voorbijgegaan worden.”

Enkele maanden later ontving Helpidius opnieuw aanwijzingen van Constantijn. Nu wordt beschreven dat de vrijlating van slaven en de daarbij behorende juridische handelingen niet onder het gebod tot rusten vallen.

Het is opvallend dat beide documenten geen specifiek christelijke inhoud hebben. Onduidelijk blijft waarom de zon vererenswaardig zou zijn. In de teksten worden de uitzonderingen op het gebod tot rusten geregeld. Waarschijnlijk heeft Constantijn reeds eerder een wet om op zondag te rusten uitgevaardigd, maar is die tekst niet bewaard gebleven. Wel wordt duidelijk dat de keizer de joodse sabbat niet als voorbeeld heeft genomen. De wetten voor de sabbat schrijven namelijk een totale rust voor en laten geen ruimte om op die dag een akker te bewerken. Constantijns voorschriften hebben er wel toe bijgedragen dat de zondag tot een “christelijke sabbat” is geworden.

Er wordt zeer verschillend gedacht over de intentie die de keizer had om in zijn hele rijk de zondag tot rustdag uit te roepen. Was hij een heiden die de zondag uitriep tot rustdag ter ere van “Sol invictus”, de onoverwinnelijke zon? Was hij een pragmatisch politicus die probeerde zowel de heidense als de christelijke onderdanen aan zich te binden? Of was hij een christen die de zondag uitriep tot rustdag ter ere van God?

Gebedsruimte

Bisschop Eusebius van Caesarea was waarschijnlijk de enige tijdgenoot van Constantijn die aandacht schonk aan de invoering van de wet met betrekking tot de zondagsrust. Hij zegt niet wanneer de zondag rustdag is geworden, maar zijn beschrijving van het leven van Constantijn (“Vita Constantini”) laat wel zien hoe de keizer zelf reeds vóór het jaar 321 invulling aan de zondag gaf. Aan het hof had hij een speciale gebedsruimte ingericht, waar hij de Schriften ter hand nam en zich wijdde aan de overdenking van de goddelijk geïnspireerde beloften. Eusebius geeft aan dat de keizer verlangde dat uiteindelijk alle onderdanen tot aanbidding van God gebracht zouden worden.

Ook de soldaten merkten dat de keizer christen was geworden. Degenen die reeds christen waren, ontvingen de ruimte om ongehinderd de kerkdiensten bij te wonen en de soldaten die “nog geen deel hebben aan het goddelijk Woord, gaf hij in een tweede wet bevel om op de zondagen naar een open veld te gaan en daar op een afgesproken teken allen gemeenschappelijk een ingestudeerd gebed tot God te richten: “U alleen erkennen wij als God, U erkennen wij als Koning, U roepen wij als Helper aan; van U hebben wij de overwinning ontvangen.””

Zegen

Met zijn voorschriften heeft Constantijn, voor alle onderdanen van zijn rijk, de zondag of “dag des Heeren” willen onderscheiden van de overige dagen. Het was een dag bestemd voor gebed en eredienst.

Voor de kerk bleek het een zegen dat vele eeuwen lang de rust was gegarandeerd om als gemeente zondags samen te komen. Tegelijkertijd leren we van de periode vóór Constantijn dat de kerk ook zonder maatregelen van de zijde van de overheid of zelfs ondanks tegenwerking tot bloei kon komen.

Bron

1
Bron: RD, 24-10-2012, dr. W. H. Th. Moehn.